ECLI:NL:CRVB:2021:2933

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
19/1538 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten. Appellante, die sinds 19 augustus 2015 bijstand ontvangt, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 1.143,73 na de beëindiging van haar huurovereenkomst. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. Appellante stelde dat de kosten voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, omdat haar medebewoner X een hennepkwekerij had opgezet zonder haar medeweten, terwijl zij twee weken in het buitenland was. De Raad oordeelde dat appellante deze stelling niet aannemelijk had gemaakt met verifieerbare stukken. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte door schulden werd niet als bijzondere omstandigheid erkend. De Raad bevestigde de afwijzing van de aanvraag en de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.

Uitspraak

19 1538 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 23 november 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2019, 18/3466 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.B. Jobse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 31 augustus 2021. Voor appellante is verschenen mr. Jobse. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. van den Buijs.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 19 augustus 2015 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ingevolge de Participatiewet (PW). Zij huurde sinds 9 juni 2015 samen met X een woning. Appellante woonde alleen in de woning. X beschikte wel over een huissleutel. Nadat in die woning een hennepkwekerij is aangetroffen, zijn de verhuurder en appellante in overleg getreden en hebben ter voorkoming van een gerechtelijke procedure afspraken gemaakt over een minnelijke beëindiging van de huurovereenkomst. De huurovereenkomst is beëindigd per 30 november 2017. Appellante huurt vanaf 1 november 2017 een andere woning. Op 2 november 2017 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor verhuis- en inrichtingskosten ter hoogte van € 1.143,73.
1.2.
Bij besluiten van 20 december 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 mei 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de verhuis- en inrichtingskosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
In de PW wordt onderscheid gemaakt tussen algemene bijstand en bijzondere bijstand. Algemene bijstand is bedoeld om te voorzien in algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, dat wil zeggen kosten die kunnen worden gerekend tot het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Deze kosten moeten in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau worden voldaan. Bijzondere bijstand is bedoeld om te voorzien in kosten van bestaan die in het individuele geval noodzakelijk zijn en die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
De kosten van verhuis- en inrichtingskosten zijn incidentele algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten in het individuele geval een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, omdat X de hennepkwekerij zonder haar medeweten heeft opgebouwd toen zij twee weken in het buitenland was, zodat de gedwongen verhuizing voor haar niet te voorzien was. Deze grond slaagt alleen al niet omdat appellante deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Zij heeft de stelling niet met verifieerbare gegevens onderbouwd.
4.5.
Appellante heeft verder aangevoerd dat zij schulden heeft en in verband daarmee van de bewindvoerder leefgeld van € 50,- per week ontvangt, zodat zij niet kon reserveren. Deze grond slaagt ook niet. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen is geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. De kosten die appellante in verband daarmee niet kan voldoen, kunnen niet worden afgewenteld op de PW. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318).
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. van Paridon, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2021.
(getekend) M. van Paridon
(getekend) R.I.S. van Haaren