ECLI:NL:CRVB:2021:2937

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
21/2316 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van nabestaandenuitkering na huwelijk en de gevolgen voor de Algemene nabestaandenwet (ANW)

Op 19 november 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de intrekking van een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het huwelijk van appellant. Appellant ontving sinds 1 mei 2018 een nabestaandenuitkering, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze per 1 oktober 2018 ingetrokken, nadat bleek dat appellant op 26 september 2018 in Marokko was gehuwd. De Svb verklaarde het bezwaar van appellant tegen deze intrekking ongegrond, wat leidde tot de rechtszaak.

In hoger beroep betwistte appellant de intrekking van de uitkering, stellende dat niet aan alle voorwaarden van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW was voldaan. Hij voerde aan dat er geen gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorgplicht was met zijn echtgenote, en dat het niet redelijk was om de uitkering enkel op basis van het huwelijk in te trekken. De Raad overwoog echter dat de wetgeving duidelijk is: de nabestaandenuitkering eindigt automatisch bij het huwelijk, ongeacht de omstandigheden van de gezamenlijke huishouding.

De Raad bevestigde dat de Svb op grond van artikel 34 van de ANW verplicht was de uitkering in te trekken, en dat er geen dringende redenen waren om van herziening met terugwerkende kracht af te zien. Appellant had zijn huwelijk niet tijdig gemeld, wat in strijd was met zijn mededelingsverplichting. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

21.2316 ANW

Datum uitspraak: 19 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 mei 2021, 20/2643 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M. McKernan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving vanaf 1 mei 2018 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Op 30 maart 2020 heeft de Svb een bericht van de gemeente ontvangen waaruit blijkt dat appellant op 26 september 2018 in Marokko
opnieuw is gehuwd.
1.2.
Bij besluit van 19 mei 2020 heeft de Svb de nabestaandenuitkering van appellant met ingang van 1 oktober 2018 ingetrokken.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 19 augustus 2020 is het bezwaar tegen het besluit van
19 mei 2020 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is niet betwist dat appellant is gehuwd. Appellant is van mening dat niet is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW om de nabestaandenuitkering in te trekken. Er is geen sprake van een gezamenlijke huishouding en een wederzijdse zorgplicht tussen hem en zijn echtgenote. Appellant is verder van mening dat het niet redelijk is om de uitkering in te trekken op grond van het enkele feit dat hij gehuwd is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de herziening van de nabestaandenuitkering van appellant per 1 oktober 2018.
4.2.1.
In artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW is bepaald dat de nabestaandenuitkering eindigt indien de nabestaande in het huwelijk treedt dan wel een gezamenlijke huishouding gaat voeren anders dan ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende. In het tweede lid van artikel 16 van de ANW is neergelegd dat in het geval dat deze omstandigheden zich voordoen, de uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de volgende maand.
4.2.2.
Appellant is op 26 september 2018 in het huwelijk getreden. Hiermee is voldaan aan de eerste voorwaarde van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW op grond waarvan de nabestaandenuitkering van rechtswege eindigt. Met de rechtbank wordt vastgesteld dat de omstandigheid dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen appellant en zijn echtgenote daardoor niet relevant is. Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW is geformuleerd als een ‘of’ bepaling, waardoor niet cumulatief aan alle voorwaarden hoeft te zijn voldaan.
4.2.3.
Hieruit volgt dat de nabestaandenuitkering van appellant op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW, in combinatie met het tweede lid van dat artikel eindigde met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het huwelijk 26 september 2018, te weten met ingang van 1 oktober 2018.
4.3.1.
Gezien de conclusie onder 4.2.3 was de Svb op grond van artikel 34 van de ANW gehouden de nabestaandenuitkering met ingang van 1 oktober 2018 in te trekken. Uitgangspunt van artikel 34 van de ANW is blijkens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
4.3.2.
De Svb heeft beleid (SB1078) ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend.
4.3.3.
De Raad is van oordeel dat geen sprake is van dringende redenen om van herziening met terugwerkende kracht af te zien. Appellant heeft zijn huwelijk niet (tijdig) aan de Svb gemeld, waardoor hij niet heeft voldaan aan zijn mededelingsverplichting. Ook had appellant kunnen begrijpen dat een huwelijk van invloed was op de nabestaandenuitkering, nu hij hierop is gewezen bij de toekenningsbeslissing. Dit betekent dat er voor de Svb geen aanleiding bestond om af te zien van herziening.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2021.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) P. Boer