ECLI:NL:CRVB:2021:3018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
19/196 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 2 december 2021 in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, geboren in 1998, had in 2017 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die was afgewezen omdat zij arbeidsvermogen had. Na een aantal verzoeken om herziening, waarbij appellante nieuwe informatie aanleverde, heeft het Uwv deze verzoeken afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op de eerdere afwijzing. De rechtbank heeft de besluiten van het Uwv in eerdere uitspraken bevestigd, waarop appellante in hoger beroep ging. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder de stelling dat het Uwv niet had aangetoond dat zij arbeidsvermogen had. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht oordeelde dat appellante geen nieuwe feiten had aangedragen die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken en wees de verzoeken om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten en omstandigheden in het bestuursrecht en de rol van het Uwv in het vaststellen van arbeidsvermogen.

Uitspraak

19 196 WAJONG, 20/1779 WAJONG

Datum uitspraak: 2 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
.
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van
7 december 2018, 18/2770 (aangevallen uitspraak 1) en 31 maart 2020, 19/1175 (aangevallen uitspraak 2) en uitspraak op de verzoeken om veroordeling tot vergoeding van schade.
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroepen ingesteld. Ook zijn verzoeken om vergoeding van schade ingediend.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2021. Voor appellante is mr. Jokhan via videobellen verschenen. De moeder van appellante en [naam] hebben door middel van een telefoonverbinding aan de zitting deelgenomen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1998, heeft op 15 maart 2017 een aanvraag om een
uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) gedaan.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts onderzoek gedaan. Deze
arts heeft vastgesteld dat appellante op haar achttiende verjaardag bekend was met psychische klachten, waaronder ADD en een mild depressief beeld. Appellante wordt in staat geacht om gedurende één uur aaneengesloten een taak te verrichten en tenminste vier uur per dag belastbaar te zijn. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellante basale werknemersvaardigheden heeft en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Bij besluit van 9 mei 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante arbeidsvermogen heeft. Het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 8 november 2017 niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
1.3.
In voormeld bezwaarschrift heeft appellante tevens verzocht om terug te komen van het
besluit van 9 mei 2017. Bij besluit van 8 november 2017 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen omdat geen sprake is van nieuwe informatie. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en daarbij overgelegd een (ongedateerde) overdrachtsrapportage, een besluit van de gemeente Alkmaar van 23 oktober 2017 en een eindevaluatie in het kader van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo) van de gemeente Heerhugowaard van 31 december 2017. Omdat de overgelegde gegevens niet nieuw zijn dan wel geen betrekking hebben op de datum in geding, heeft het Uwv bij besluit van 24 mei 2018 (bestreden besluit I) het bezwaar tegen het besluit van 8 november 2017 ongegrond verklaard.
1.4.
Op 25 juli 2018 heeft appellante opnieuw verzocht om in aanmerking te worden gebracht
voor een Wajong-uitkering. Hierbij heeft zij meegestuurd een besluit van de gemeente Heerhugowaard in het kader van de Wmo van 7 juni 2018 en later onder meer een behandelplan van de GGZ van 2 oktober 2018. Bij besluit van 17 oktober 2018 heeft het Uwv de aanvraag van 25 juli 2018 afgewezen omdat niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 9 mei 2017. In bezwaar heeft appellante aanvullende stukken overgelegd waaronder informatie van het GGZ. Bij besluit van 5 februari 2019 (bestreden besluit 2) heeft appellante het bezwaar tegen het besluit van 17 oktober 2018 ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. Het merendeel van de door appellante overgelegde informatie was reeds bekend dan wel had eerder kunnen worden aangevoerd. De overige in bezwaar overgelegde stukken bevatten voorts geen enkele informatie over de aanwezigheid van arbeidsvermogen bij appellante. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat ook geen reden om het oorspronkelijke besluit voor de toekomst te herzien. De rechtbank ziet geen aanleiding om te concluderen dat bestreden besluit 1 evident onredelijk is. Voor het Uwv bestond geen aanleiding om te onderzoeken of mogelijk sprake is van toegenomen beperkingen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar
het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de aanvraag van appellante terecht aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 9 mei 2017. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door appellante overgelegde stukken geen nieuwe medische gegevens bevatten. Voor zover het verzoek van appellante betrekking heeft op de toekomst, kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep erin worden gevolgd dat in lijn met het klinische beeld en de diagnoses met alle klachten en beperkingen van appellante rekening is gehouden. Nu de onjuistheid van het besluit van 9 mei 2017 niet is vastgesteld, was het Uwv niet gehouden een belangenafweging te maken. De rechtbank volgt het standpunt van het Uwv dat van een toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar geen sprake is. Voor het benoemen van een deskundige heeft de rechtbank geen aanleiding gezien.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak I aangevoerd dat haar verzoek om herziening ten onrechte is afwezen vanwege het ontbreken van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden. Het is aan het Uwv om aan te tonen dat sprake is van arbeidsvermogen. Verder blijkt volgens appellante uit de door haar overgelegde stukken voldoende duidelijk dat bij haar van arbeidsvermogen geen sprake is. Hierbij heeft appellante gewezen op een door haar zus opgestelde verklaring en de behandeling door het GGZ. Appellante heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Appellante heeft in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak II aangevoerd dat de rechtbank haar aanvraag ten onrechte heeft aangemerkt als een herhaalde aanvraag. Volgens appellante betreft het een melding van toegenomen klachten. Appellante heeft gesteld dat sprake is van nieuwe feiten alleen al door het tijdsverloop en de ontwikkeling van appellante. Dit heeft de rechtbank ten onrechte niet onderkend. Appellante heeft gesteld dat sprake is van een duuraanspraak waarbij het Uwv een belangenafweging moet maken en een onderzoeksverplichting heeft. Volgens appellante is sprake van toegenomen klachten en heeft zij dit afdoende onderbouwd. Appellante heeft verzocht om benoeming van een medisch deskundige.
3.3.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De verzoeken van appellante van 22 september 2017 en 25 juli 2018 strekken ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 9 mei 2017. Het Uwv heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2.
Dit betekent dat aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden zal worden getoetst of het Uwv zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, zal aan de hand van de beroepsgronden worden beoordeeld of het bestreden besluit evident onredelijk is (CRvB 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115). Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer zijn uitspraak van 30 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO8674) kunnen nieuwe stukken ter onderbouwing van de ingenomen stellingen uiterlijk in de bezwaarfase worden ingebracht.
4.3.
Gelet op het hiervoor vermelde kader is het aan appellante om (tijdig) stukken met nieuwe feiten en omstandigheden aan te dragen. Voor zover zij stelt dat de bewijslast bij het Uwv ligt wordt zij hierin niet gevolgd.
4.4.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraken terecht geoordeeld dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft aangevoerd. De desbetreffende overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Hierbij wordt benadrukt dat in informatie van het GGZ weliswaar een nieuwe diagnose, namelijk angststoornis, wordt genoemd, maar alleen deze diagnose maakt nog niet dat sprake is van een nieuw feit of omstandigheid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB8509). Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er terecht op gewezen dat de klachten die aan deze diagnose ten grondslag liggen reeds bekend waren tijdens de beoordeling in 2017. Evenmin is er aanleiding voor het oordeel dat de weigeringen om terug te komen van het besluit van 9 mei 2017 evident onredelijk zijn.
4.5.
In wat appellante heeft aangevoerd zijn ook geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat herziening voor de toekomst had moeten plaatsvinden op grond van de zogenoemde duuraanspraken-jurisprudentie (zie de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1). Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht was al tijdens de beoordeling in 2017 bekend dat appellante een lichte verstandelijke handicap had. In de door appellante overgelegde IQ test, waarin wordt vermeld dat appellante een beneden gemiddeld tot gemiddeld intelligentieniveau heeft, wordt dan ook geen reden gezien om aan te nemen dat destijds de psychische situatie van appellante onjuist is ingeschat. Ook in de door appellante overgelegde stukken van de GGZ wordt geen reden gezien om te oordelen dat appellante op de datum in geding (18e verjaardag) niet in staat is om tenminste een uur aaneengesloten te werken en/of niet ten minste vier uur belastbaar is. In wat appellante heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. De door appellante overgelegde verklaring van haar zus is niet afkomstig van een arts en bevat geen objectief medische informatie. Nu niet is gebleken dat het besluit van 9 mei 2017 onjuist was, was het Uwv niet gehouden om een belangenafweging te maken.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank in aangevallen uitspraak 2 dat het Uwv het zogenoemde Amber-verzoek van appellante terecht heeft afgewezen en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd worden eveneens onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar gemotiveerd dat uit de beschikbare medische stukken niet is af te leiden dat de het medisch beeld van appellante sinds de beoordeling in 2017 is gewijzigd. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd op grond waarvan anders moet worden geoordeeld.
4.7.
Nu de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien over te gaan tot het inschakelen van een medisch onafhankelijke deskundige.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken zullen worden bevestigd. Bij deze uitkomst bestaat geen aanleiding schade in de vorm van wettelijke rente te vergoeden.
4.9.
Wat betreft het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM wordt het volgende overwogen.
4.10.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). In het geval van appellante is vanaf de ontvangst door het Uwv van de bezwaarschriften op 14 december 2017 en 9 november 2018, tot de datum van deze uitspraak nog geen vier jaar verstreken. Dat betekent dat er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en eventuele vergoeding van schade in dat verband niet aan de orde is.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraken;
- wijst de verzoeken om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) A.L.K. Dagmar