ECLI:NL:CRVB:2021:303

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
18/4933 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-aanvulling door de Sociale verzekeringsbank en de ontvankelijkheid van hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat het recht op AIO-aanvulling van appellanten heeft ingetrokken. De Svb had op 2 januari 2018 besloten om de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 8 september 2017 in te trekken, na een opschorting van het recht op deze aanvulling. Dit besluit is in rechte komen vast te staan na het verstrijken van de termijn voor hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 7 mei 2019, waarin het beroep van appellanten ongegrond werd verklaard. Appellanten hebben geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waardoor de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de beoordeling van het opschortingsbesluit voor hen feitelijk geen betekenis meer heeft.

De Raad heeft vastgesteld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen verdere inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsvond. De uitspraak van de rechtbank blijft daarmee in stand. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter E.C.G. Okhuizen, in tegenwoordigheid van griffier R. de Haas, en is openbaar uitgesproken op 16 februari 2021.

Uitspraak

18 4933 PW

Datum uitspraak: 16 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 augustus 2018, 18/817 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 19 oktober 2017 (opschortingsbesluit), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 december 2017 (bestreden besluit), heeft de Svb het recht van appellanten op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) met ingang van 8 september 2017 opgeschort.
1.2.
Bij besluit van 2 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 juli 2018, heeft de Svb op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet (PW) het recht van appellanten op een AIO-aanvulling met ingang van 8 september 2017 ingetrokken. Bij uitspraak van 7 mei 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:4638) heeft de rechtbank het daartegen gerichte beroep ongegrond verklaard. Appellanten hebben desgevraagd de Raad bericht geen hoger beroep te hebben ingesteld tegen deze uitspraak.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
4.2.
De Svb heeft bij besluit van 2 januari 2018 het recht op AIO-aanvulling van appellanten op grond van artikel 54, derde lid, van de PW met ingang van 8 september 2017 ingetrokken, dus ook over de periode waarop de opschorting betrekking heeft. Het intrekkingsbesluit is met het verstrijken van de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 7 mei 2019, zes weken na 7 mei 2019, derhalve op 18 juni 2019, in rechte komen vast te staan. Een beoordeling van het aan de intrekking voorafgaande opschortingsbesluit kan daarom voor appellanten feitelijk geen betekenis meer hebben. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
4.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.G. Okhuizen, in tegenwoordigheid van R. de Haas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2021.
(getekend) E.C.G. Okhuizen
(getekend) R. de Haas
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.