ECLI:NL:CRVB:2021:3088

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
20/2979 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke klachten, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn gehoorklachten had onderschat en dat de medische beoordeling niet correct was. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met de gehoorklachten van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor appellant, ondanks zijn gehoorklachten. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige en dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

20.2979 WIA

Datum uitspraak: 8 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 juli 2020, 18/8196 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Verspaandonk hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verspaandonk en J.A. Breij, schrijftolk. Het Uwv heeft zich via videoverbinding laten vertegenwoordigen door A.G.H. Boelen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als huishoudelijk medewerker voor 15 uur per week. Op 7 maart 2016 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 februari 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 20 maart 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 5 maart 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 5 november 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 26 oktober 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 1 november 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat met de beperkingen die in de – in de beroepsfase gewijzigde – FML van 23 september 2019 zijn opgenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren voldoende rekening is gehouden met de psychische klachten en de gehoorklachten van appellant. Wat betreft de gehoorklachten zijn er specifieke beperkingen aangenomen ten aanzien van de punten horen (2.2), communicatie (2.11) en geluidsbelasting (3.7) en ook is een urenbeperking in de FML opgenomen. De rechtbank heeft het betoog van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat met het spraakverstaan van appellant voldoende rekening is gehouden door in de FML specifieke beperkingen aan te nemen, zoals de beperking dat appellant slechthorend is en behoefte heeft aan face-to-face contact. Naar het oordeel van de rechtbank moet appellant in staat worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten vermeld dat voor alle functies geldt dat communicatie geen wezenlijk onderdeel is van de functie en dat de van belang zijnde instructies merendeel schriftelijk van aard zijn. Daarnaast is in alle functies geen sprake van een geluidsniveau van meer dan tachtig decibel en zijn harde geluiden en overmatig geluid van pratende collega’s evenmin aan de orde. Voorts betreffen het functies met eenvoudige, gestructureerde werkzaamheden, waarbij appellant niet steeds een andere werkwijze moet aanleren en ook zijn het geen functies waarbij regelmatig nieuwe mondelinge instructies worden gegeven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het Uwv zijn auditieve beperkingen heeft onderschat en niet op juiste wijze heeft vastgesteld. De informatie van de KNO-arts over het spraakverstaan is door het Uwv en door de rechtbank verkeerd geïnterpreteerd en toegepast. Mondeling communiceren is voor appellant niet goed mogelijk en in de geduide functies zullen de instructies niet altijd schriftelijk zijn. De rechtbank gaat met de overweging dat in alle functies geen sprake is van lawaai, voorbij aan de aard van de beperking van appellant die inhoudt dat het spraakverstaan van 90% slechts het geval is bij 100 decibel en dat een te laag geluidsniveau maakt dat appellant geluiden niet hoort, geluiden niet kan plaatsen, en/of niet op situaties kan anticiperen. Hierdoor zal het werken met industriële machines tot een gevaarlijke situaties kunnen leiden. Appellant heeft verzocht om benoeming van een (auditief) deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 5 maart 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van zijn gronden in beroep. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt daaraan het volgende toegevoegd.
4.4.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten inzichtelijk heeft gemotiveerd dat met de in de FML opgenomen beperkingen voldoende rekening is gehouden met de gehoorklachten en het spraakverstaan van appellant. Naast een beperking op het horen, met de toelichting dat appellant slechthorend is en behoefte heeft een face-to-face contact, is een beperking aangenomen ten aanzien van de geluidsbelasting en is een urenbeperking aangenomen vanwege de verminderde energetische belastbaarheid mede door de gehoorklachten. Daarnaast is in de FML opgenomen dat communicatie geen wezenlijk onderdeel van de functie of werkzaamheden mag zijn en dat instructies schriftelijk of non-verbaal moeten worden gegeven. Bovendien is appellante aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico, wat inhoudt dat vluchtgevaar beperkt dient te zijn bij auditieve waarschuwingen en dat appellant niet in een gevaarlijke omgeving dient te werken waarbij auditieve alertheid noodzakelijk is. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv appellant zijn gehoorklachten en de daaruit voortkomende beperkingen op de datum in geding hebben onderschat. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor benoeming van een onafhankelijke deskundige.
4.5.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten voldoende toegelicht dat er geen gevaarlijke omstandigheden in de functies aanwezig zijn. Uit de omschrijvingen van de geselecteerde functies komt ook niet naar voren dat er sprake is van een zodanige vorm van communicatie, dat appellant in verband met zijn gehoorklachten de functies niet zou kunnen vervullen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 23 september 2019 moeten de geselecteerde functies in medisch opzicht passend worden geacht voor appellant.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) A.L.K. Dagmar