ECLI:NL:CRVB:2021:3090
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late betaling griffierecht
In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat verzoekster niet tijdig het verschuldigde griffierecht heeft betaald. Bij aangetekende brief van 7 januari 2021 werd verzoekster gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, met een uiterste betaaldatum van 14 januari 2021. Het griffierecht werd echter pas op 17 januari 2021 voldaan, wat betekent dat het niet binnen de gestelde termijn is betaald.
Vervolgens ontving verzoekster op 23 januari 2021 opnieuw een aanmaning, met een nieuwe uiterste betaaldatum van 20 februari 2021. Ook deze termijn werd niet gehaald, aangezien het griffierecht pas op 22 februari 2021 werd voldaan. De Raad concludeert dat verzoekster in verzuim is geweest en dat het hoger beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk is.
De Raad heeft beslist dat het te laat betaalde griffierecht aan verzoekster zal worden terugbetaald, evenals het griffierecht dat ten onrechte is geheven in andere aanhangige zaken. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in aanwezigheid van griffier J.M. Labage, en is openbaar uitgesproken op 9 december 2021.