ECLI:NL:CRVB:2021:310

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
19/591 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ZW-uitkering op basis van medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als machine operator werkte, had zich op 17 december 2013 ziek gemeld na een verkeersongeval in 2008. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had eerder deze beslissing van het Uwv bevestigd.

De appellant voerde aan dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat er sprake was van cognitief en psychisch disfunctioneren. Hij bracht verschillende medische adviezen in, waaronder een advies van zijn huisarts en een medisch adviseur. De Raad oordeelde echter dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die de appellant had onderzocht, niet ter discussie stonden. De Raad vond dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv, die had geconcludeerd dat appellant geschikt was voor de functies die aan hem waren voorgehouden.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de ingebrachte stukken in hoger beroep geen aanleiding gaven voor een ander oordeel. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de weigering van de ZW-uitkering terecht was. De uitspraak werd gedaan door S. Wijna, met M. Géron als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

19 591 ZW

Datum uitspraak: 16 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 december 2018, 18/528 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.H.J. de Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021, door middel van beeldbellen. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Kort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als machine operator voor 40,42 uur per week toen hij zich op 17 december 2013 ziek meldde wegens klachten als gevolg van een verkeersongeval in 2008. Het Uwv heeft appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 15 december 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht de functies van productiemedewerker (SBC-code 264140), assembly worker (SBC-code 111180) en samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050) te vervullen. Het daartegen ingediende beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 6 maart 2017 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is op 3 januari 2019 in hoger beroep door de Raad bevestigd.
1.2.
Appellant heeft zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, diverse malen ziek gemeld. Het Uwv heeft appellant na de ziekmeldingen steeds hersteld verklaard. Op 25 oktober 2017 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld. Bij besluit van 24 november 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 30 november 2017 weer arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk. Appellant moet in staat worden geacht de in het kader van de Wet WIA geduide functie “samensteller elektrotechnische apparatuur” te verrichten. Daaraan ligt een rapport van een verzekeringsarts van 24 november 2017 ten grondslag. Volgens de verzekeringsarts is de medische situatie van appellant gelijk aan de situatie ten tijde van de WIA-beoordeling. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 25 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 januari 2018 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding (30 november 2017) onjuist heeft ingeschat. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn conclusie dat voor het aannemen van een traag handelingstempo geen aanleiding bestaat. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat uit de brief van psycholoog drs. K. Cordemeyer van 13 november 2017 blijkt dat omstreeks de datum in geding het functioneren van appellant en de omgang met zijn klachten goed is. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens zijn onderzoek van appellant geen beperkingen op het gebied van vertraagd denken, reageren en handelen geobjectiveerd. Tot slot heeft de rechtbank meegewogen dat appellant graag snelle internetgames speelt, wat zich niet verhoudt tot de claim van een traag handelingstempo. Het in beroep overgelegde schrijven van drs. A.W.C. van Esch van 3 november 2018 heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven voor een ander oordeel. Van Esch heeft zich afgevraagd of de klachten van appellant niet meer moeten worden benaderd vanuit een Chronisch of laat Whiplash syndroom, waarbij acht moet worden geslagen op het advies van de Gezondheidsraad over ME/CVS, maar hij heeft niet aangegeven welke (extra) beperkingen in de concrete situatie van appellant moeten worden aangenomen en daarnaast is de aandoening ME/CVS bij appellant niet vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv daarom terecht heeft geweigerd aan appellant met ingang van 30 november 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Volgens appellant heeft het Uwv zijn klachten slechts afzonderlijk en niet in zijn totaliteit bekeken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een ongedateerd advies ingebracht van drs. J.A. Krol, medisch adviseur in de letselschadeprocedure van appellant. Volgens appellant blijkt uit dit advies dat ook in 2017, en in feite al vanaf 2008, sprake is van cognitief en psychisch disfunctioneren en dat een expertise door een psychiater gewenst is. Verder blijkt hieruit dat bij appellant sprake is van een whiplash associated disorder (WAD). Ook de medisch adviseur van de tegenpartij in de letselschadeprocedure is deze mening toegedaan. Verder heeft appellant ter onderbouwing van zijn standpunt een op 18 augustus 2020 door zijn gemachtigde ontvangen brief van zijn huisarts ingebracht en een door appellant opgestelde omschrijving van zijn dagverhaal vanaf maart 2008 tot heden. Omdat de door appellant ingeschakelde artsen een andere mening dan de verzekeringsartsen van het Uwv zijn toegedaan, is het volgens appellant verstandig dat de Raad een onafhankelijke deskundige raadpleegt.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 september 2020, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven. De rechtbank heeft daarbij terecht belang gehecht aan de brief van Cordemeyer van 13 november 2017 en terecht het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen aanknopingspunt bestaat om een traag handelingstempo aan te nemen voldoende inzichtelijk geacht. Verwezen wordt naar de overwegingen van de rechtbank hierover. De in hoger beroep ingebrachte stukken geven geen aanleiding voor een ander oordeel.
4.3.
Het ingebrachte advies van Krol leidt niet tot een ander oordeel. Het advies is niet gedateerd en niet compleet. De conclusies, dat zich bij appellant een chronisch pijnsyndroom lijkt te hebben ontwikkeld met bijbehorend disfunctioneren op het gebied van cognities, psychisch en sociaal-maatschappelijk, zijn bovendien getrokken in de letselschadeprocedure en niet duidelijk is of die zien op de medische situatie van appellant op de datum in geding. Tenslotte vermeldt het advies niet in welke mate het genoemde disfunctioneren zich voordoet, terwijl Krol anderzijds wel vermeldt dat de cognitieve beperkingen zoals weergegeven in de FML van het Uwv, passend kunnen zijn en secundair kunnen zijn aan het chronisch pijnsyndroom dat hij bij appellant aanwezig acht.
4.4.
Het advies van de medisch adviseurs in de letselschadeprocedure om een psychiatrische expertise te laten verrichten ziet met name op het (laten) onderzoeken of het disfunctioneren van appellant zich op dezelfde wijze zou hebben voorgedaan als het ongeval in 2008 niet zou hebben plaatsgevonden en daarmee niet op het vaststellen van klachten en beperkingen op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, met onder meer de verwijzing naar de brief van Cordemeyer, voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat een psychiatrische expertise te laten verrichten.
4.5.
Ten aanzien van de ingebrachte brief van de huisarts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat uit die brief onvoldoende blijkt of de daarin beschreven klachten zien op het heden of op de datum in geding. Met de brief wordt daarom niet onderbouwd dat de beperkingen die het Uwv ten tijde van de WIA-beoordeling heeft vastgesteld geen recht doen aan de belastbaarheid van appellant op de datum in geding en dat de beperkingen van appellant zijn onderschat.
4.6.
Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 18 september 2020 voldoende gemotiveerd op welke gronden hij tot de conclusie komt dat het door appellant omschreven dagverhaal onvoldoende gewicht in de schaal legt voor een ander oordeel en waarom er geen medische redenen zijn die maken dat appellant twee keer per dag zou moeten rusten.
4.7.
Nu er geen reden is voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bestaat er geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) M. Géron