ECLI:NL:CRVB:2021:310
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een ZW-uitkering op basis van medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als machine operator werkte, had zich op 17 december 2013 ziek gemeld na een verkeersongeval in 2008. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had eerder deze beslissing van het Uwv bevestigd.
De appellant voerde aan dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat er sprake was van cognitief en psychisch disfunctioneren. Hij bracht verschillende medische adviezen in, waaronder een advies van zijn huisarts en een medisch adviseur. De Raad oordeelde echter dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die de appellant had onderzocht, niet ter discussie stonden. De Raad vond dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv, die had geconcludeerd dat appellant geschikt was voor de functies die aan hem waren voorgehouden.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de ingebrachte stukken in hoger beroep geen aanleiding gaven voor een ander oordeel. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de weigering van de ZW-uitkering terecht was. De uitspraak werd gedaan door S. Wijna, met M. Géron als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.