ECLI:NL:CRVB:2021:3116
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 21 april 2017 ziek had gemeld met rugklachten. Appellant had op 13 februari 2019 een verzekeringsarts bezocht, die hem belastbaar achtte met inachtneming van beperkingen zoals weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv weigerde op 19 maart 2019 de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellant werd ongegrond verklaard door het Uwv, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank Midden-Nederland, die de beslissing van het Uwv bevestigde.
In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen nadere informatie was ingewonnen bij de behandelend sector. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen van het Uwv geen medische informatie hoefden op te vragen, aangezien appellant ten tijde van het onderzoek niet onder behandeling was voor zijn psychische klachten. De rechtbank had vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML adequaat was. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant per 19 april 2019 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
De Raad verwierp ook het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige in te schakelen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling door het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.