Uitspraak
21.1917 ZW-PV
drs. F. Kaloudis, kantoorgenoot van zijn gemachtigde mr. C. van der Ent, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L Clemens.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn bezwaar tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet niet-ontvankelijk te verklaren. Het Uwv had op 30 november 2020 besloten om de uitkering van appellant per 19 januari 2021 te beëindigen. Appellant heeft op 5 januari 2021 een bezwaarschrift verzonden, maar het Uwv ontkent de ontvangst van dit bezwaarschrift. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift op die datum is verzonden, omdat het niet aangetekend was en appellant geen bewijs van verzending kon overleggen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de omstandigheid dat appellant na afloop van de bezwaartermijn telefonisch heeft geïnformeerd naar de ontvangst van het bezwaarschrift, niet voldoende is om aan te nemen dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. De Raad concludeert dat er geen redenen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom heeft het Uwv terecht het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 2 december 2021 en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en het hoger beroep van appellant slaagt niet.