ECLI:NL:CRVB:2021:3148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
21/1917 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake beëindiging uitkering op grond van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn bezwaar tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet niet-ontvankelijk te verklaren. Het Uwv had op 30 november 2020 besloten om de uitkering van appellant per 19 januari 2021 te beëindigen. Appellant heeft op 5 januari 2021 een bezwaarschrift verzonden, maar het Uwv ontkent de ontvangst van dit bezwaarschrift. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift op die datum is verzonden, omdat het niet aangetekend was en appellant geen bewijs van verzending kon overleggen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de omstandigheid dat appellant na afloop van de bezwaartermijn telefonisch heeft geïnformeerd naar de ontvangst van het bezwaarschrift, niet voldoende is om aan te nemen dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. De Raad concludeert dat er geen redenen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom heeft het Uwv terecht het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 2 december 2021 en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en het hoger beroep van appellant slaagt niet.

Uitspraak

21.1917 ZW-PV

Datum uitspraak: 2 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 april 2021, 21/851 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: C.G. van Straalen
Ter zitting zijn door middel van beeldbellen verschenen: appellant, bijgestaan door
drs. F. Kaloudis, kantoorgenoot van zijn gemachtigde mr. C. van der Ent, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L Clemens.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het Uwv heeft bij besluit van 26 februari 2021 (bestreden besluit) het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 30 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Met het besluit van 30 november 2020 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Ziektewet met ingang van 19 januari 2021 beëindigd. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank – voor zover in hoger beroep van belang – met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Niet in geschil is dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 30 november 2020 is verstreken op 11 januari 2021. Tussen partijen is ook niet in geschil dat het bezwaarschrift van 27 januari 2021 van appellant niet tijdig is ingediend. In geschil is uitsluitend of appellant eerder bezwaar heeft gemaakt, namelijk bij brief verzonden op 5 januari 2021. Het Uwv ontkent de ontvangst van die verzending. De verzending van het bezwaarschrift op 5 januari 2021 is niet aangetekend gedaan.
3. Evenals de rechtbank wordt geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat een bezwaarschrift van 5 januari 2021 op die dag is verzonden. De brief is niet aangetekend verzonden, appellant kan geen kopie overleggen en appellant heeft ook niets overgelegd waaruit de verzending van de brief blijkt. De omstandigheid dat appellant na afloop van de bezwaartermijn telefonisch bij het Uwv heeft geïnformeerd naar de ontvangst van dat bezwaarschrift is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden. Er zijn geen redenen om deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
4. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv in het bestreden besluit terecht en op goede gronden het bezwaar van appellant, gemaakt bij brief van 27 januari 2021, niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het hoger beroep slaagt niet.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 2 december 2021
De griffier De voorzitter
(getekend) C.G. van Straalen (getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen