ECLI:NL:CRVB:2021:3149
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen de weigering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 december 2021 uitspraak gedaan. Appellante stelde dat haar lichamelijke en psychische klachten niet goed waren ingeschat en dat zij volledig arbeidsongeschikt was. Ze voerde aan dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had benoemd en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren voor haar medische situatie. Echter, de Raad oordeelde dat appellante haar stellingen niet voldoende had onderbouwd en dat er geen reden was om te twijfelen aan het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd. De rechtbank had de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en de Raad onderschreef deze overwegingen volledig. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen, en de beslissing van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.