In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die sinds 11 maart 2003 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Deze besluiten betroffen de herziening van haar bijstand en de terugvordering van gemaakte kosten, alsook de oplegging van een boete wegens schending van de inlichtingenverplichting. De Raad oordeelde dat de onrechtmatigheid van het primaire besluit niet aan de appellante, maar aan het college te wijten was. De appellante had geen melding gemaakt van kasstortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening, wat leidde tot de conclusie dat zij de inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad oordeelde echter dat de boete van € 656,70 niet in verhouding stond tot de omstandigheden en stelde deze vast op € 460,-. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van appellante in bezwaar tot een bedrag van € 1.068,- en in de proceskosten van beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 2.992,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de beoordeling van inlichtingenverplichtingen en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen.