ECLI:NL:CRVB:2021:3287
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvragen om bijstand door onjuiste inlichtingen over woon- en verblijfplaats
In deze zaak heeft appellant op 16 april 2019 een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet ingediend. Tijdens een gesprek met een medewerker van de gemeente Amsterdam op 13 mei 2019 heeft hij verklaard dat hij bij zijn moeder en zus verblijft. Hij heeft op een formulier ingevuld dat hij drie dagen per week op het adres van zijn moeder verblijft en drie dagen per week op het adres van zijn zus. Echter, bij huisbezoeken op 29 mei en 4 juni 2019 is appellant op geen van de opgegeven adressen aangetroffen. Zowel zijn zus als moeder gaven aan dat hij niet regelmatig op de opgegeven tijden aanwezig was. Hierdoor heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de aanvraag om bijstand op 5 juni 2019 afgewezen, omdat appellant onjuiste inlichtingen had verstrekt.
Appellant diende op 6 juni 2019 een nieuwe aanvraag in, waarbij hij andere verblijfsadressen opgegeven heeft. Tijdens het intakegesprek op 17 juni 2019 verklaarde hij in een passantenhotel te verblijven, maar een medewerker van het hotel bevestigde later dat appellant daar niet verbleef. Het college heeft de tweede aanvraag op 27 juni 2019 ook afgewezen, wederom vanwege het schenden van de inlichtingenverplichting.
De rechtbank heeft beide besluiten van het college in eerdere uitspraken ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het aan appellant was om duidelijkheid te verschaffen over zijn verblijfplaats, en dat het college voldoende onderzoek had gedaan. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraken van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verklaringen van de moeder en zus van appellant, samen met de bevindingen van de huisbezoeken, voldoende basis vormden voor de afwijzing van de aanvragen om bijstand.