In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, geboren in 1964, had een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot in 2018. De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op basis van het feit dat de echtgenoot op het moment van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW en ook niet onder de Marokkaanse wetgeving viel. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de aanvraag om een nabestaandenuitkering terecht was afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat de echtgenoot op de dag van zijn overlijden verzekerd was voor de ANW of onder de Marokkaanse wetgeving viel. De financiële en gezondheidssituatie van appellante, die stelde dat zij ziek was en geen andere inkomsten had, was niet voldoende om recht te hebben op de uitkering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag af.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De griffier, M. Buur, was verhinderd te tekenen, maar de uitspraak werd ondertekend door A. van Gijzen, lid van de enkelvoudige kamer.