ECLI:NL:CRVB:2021:339
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van ziekengeld op basis van medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de beëindiging van het ziekengeld van betrokkene, die zich op 13 juli 2015 ziek had gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op basis van een medisch onderzoek door verzekeringsartsen vastgesteld dat betrokkene in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, en heeft daarom het recht op ziekengeld per 12 augustus 2016 beëindigd. Betrokkene was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was verricht.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van betrokkene beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig was verricht. De Raad heeft vastgesteld dat alle relevante medische informatie in de beoordeling was betrokken en dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die tot een ander oordeel zou leiden. De Raad heeft ook bevestigd dat de functies die aan de beëindiging van het ziekengeld ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor betrokkene. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van de geschiktheid van functies voor personen met beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing van de rechtbank onderschreven en de beëindiging van het ziekengeld als rechtmatig beoordeeld.