ECLI:NL:CRVB:2021:4
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering Bbz-uitkering en vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke context
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een Bbz-uitkering aan appellant, die sinds 31 augustus 2011 een eenmanszaak exploiteert. Appellant had op 24 november 2014 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De gemeente Zaanstad heeft hem een Bbz-uitkering verstrekt, maar later werd vastgesteld dat zijn netto inkomen over het boekjaar hoger was dan de jaarnorm, wat leidde tot een terugvordering van de bijstand. Appellant stelde dat hij op basis van e-mailcommunicatie met zijn casemanager had vertrouwd dat zijn inkomsten niet op de Bbz-uitkering in mindering zouden worden gebracht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. De Raad stelt vast dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op basis van de uitlatingen van de casemanager redelijkerwijs kon afleiden dat zijn inkomsten niet verrekend zouden worden. De Raad wijst erop dat in de toekenningsbesluiten expliciet is vermeld dat de hoogte van de bijstand definitief wordt vastgesteld zodra het inkomen bekend is, en dat bijstand teruggevorderd kan worden als het inkomen de jaarnorm overschrijdt. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant tegen de terugvordering had afgewezen, maar het terug te vorderen bedrag had verlaagd.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen de overheid en de aanvrager van bijstand, en dat vertrouwen in toezeggingen van de overheid niet altijd kan worden gehonoreerd als deze niet schriftelijk zijn vastgelegd of niet in overeenstemming zijn met de geldende regelgeving.