In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 27 november 2015 ziekmeldde met psychische klachten, was laatstelijk werkzaam als beveiliger. Het Uwv had vastgesteld dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatstelijk verrichte werk, maar wel belastbaar was met inachtneming van de beperkingen die in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgelegd. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de medische beperkingen van appellant niet heeft onderschat. De verzekeringsarts had voldoende gemotiveerd dat er geen sprake was van een situatie zonder benutbare mogelijkheden.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op basis van medische gegevens en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te motiveren waarom bepaalde beperkingen niet zijn aangenomen.