ECLI:NL:CRVB:2021:532
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het arbeidsvermogen van een jonggehandicapte in het kader van de Wajong uitkering
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die haar bezwaar tegen de afwijzing van haar Wajong-aanvraag door het Uwv gegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 10 maart 2021 behandeld. Appellante, geboren in 1998, had op 6 februari 2017 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van het oordeel dat haar situatie niet duurzaam was. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom appellante geen recht had op de uitkering, maar de Raad heeft deze conclusie niet onderschreven. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op de datum in geding niet in staat was om een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren, maar dat er geen bewijs was dat dit in de toekomst niet zou kunnen veranderen. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben geconcludeerd dat appellante met begeleiding in staat is om eenvoudige, routinematige taken te leren verrichten. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat appellante niet met voldoende bewijs had aangetoond dat haar arbeidsvermogen duurzaam ontbrak. De Raad heeft de zaak dus in het voordeel van het Uwv beslist, waarbij de eerdere afwijzing van de Wajong-aanvraag in stand bleef.