ECLI:NL:CRVB:2021:534
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van verdiencapaciteit en geschiktheid functies na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn ZW-uitkering te beëindigen. Appellant, die zich op 28 september 2016 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, ontving aanvankelijk een ZW-uitkering. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 14 april 2018. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er meer beperkingen vastgesteld hadden moeten worden, vooral in verband met zijn psychische klachten en pijnklachten. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsarts was opgesteld. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen alle relevante medische informatie hadden meegewogen en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant. Het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder veroordeling in proceskosten.