ECLI:NL:CRVB:2021:559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
18/5307 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante, die als internationaal vrachtwagenchauffeur werkte, had zich op 22 april 2013 ziek gemeld met rugklachten. Na een periode van arbeidsongeschiktheid ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering, die later werd omgezet in een loonaanvullingsuitkering. Het Uwv heeft op 9 augustus 2017 vastgesteld dat appellante met ingang van 10 oktober 2017 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig was en dat de medische belastbaarheid van appellante overtuigend was gemotiveerd.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij meer beperkingen had, vooral met betrekking tot zitten. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat de rechtbank op juiste wijze had geoordeeld over de medische belastbaarheid van appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, aangezien appellante geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die tot een andere conclusie konden leiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

18.5307 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
29 augustus 2018, 17/6815 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 11 maart 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J.C.M. Rouws, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als internationaal vrachtwagenchauffeur voor 26 uur per week. Op 22 april 2013 heeft zij zich ziek gemeld met rugklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 20 april 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80-100%. Per 13 december 2015 is de uitkering omgezet in een loonaanvullingsuitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van verslechtering van haar gezondheid heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juli 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 9 augustus 2017 vastgesteld dat appellante met ingang van 10 oktober 2017 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 december 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. Alle klachten van appellante zijn betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de informatie uit de behandelend sector, de in beroep overgelegde brief van de fysiotherapeut en het rapport van medisch adviseur E.C. van der Eijk. Naar aanleiding van het rapport van Van der Eijk zijn meer beperkingen aangenomen. Voor verdere aanscherping van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding. Aangezien de medische belastbaarheid van appellante op de datum in geding op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd is, ziet de rechtbank geen reden voor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige. De (bezwaar)arbeidsdeskundigen hebben voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij meer beperkingen heeft, met name op het onderdeel zitten. Zij heeft daartoe verwezen naar het rapport van Van der Eijk. Gelet op de conclusies van Van der Eijk had de rechtbank een deskundige moeten benoemen. Appellante is niet in staat de geduide functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 10 oktober 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellante heeft beëindigd.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat de medische belastbaarheid van appellante op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd is. Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht is enkel een herhaling van wat zij in beroep heeft gesteld. De rechtbank heeft uitvoerig gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. In de rechtsoverwegingen 10 en 11 is de rechtbank zeer uitgebreid ingegaan op het standpunt van appellante dat zij meer beperkt is ten aanzien van zitten en staan. De Raad sluit zich hier volledig bij aan. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. In hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens overgelegd die tot een andere conclusie moeten leiden.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2021.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) V.M. Candelaria