In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de zaak van appellante behandeld, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die zich op 7 november 2011 ziek meldde met psychische klachten, heeft in het verleden een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 69,32% en later op 74,45%, maar appellante betwist deze percentages en stelt dat zij op de datum in geding, 6 oktober 2016, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 januari 2018 adequaat rekening houdt met de psychische en lichamelijke klachten van appellante. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en de FML aan te passen, zodat een nieuwe arbeidskundige beoordeling kan plaatsvinden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak om de beperkingen van appellante correct vast te stellen.