ECLI:NL:CRVB:2021:719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
21/328 WLZ-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep inzake zorgindicatie en spoedeisend belang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van het CIZ tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. Schriemer, had een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde zijn woonruimte en zorg te verliezen door het uitblijven van financiering. De voorzieningenrechter heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de artikelen 8:104, 8:108 en 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, die de mogelijkheid bieden om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist.

De voorzieningenrechter heeft echter geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang aanwezig was. Tijdens de zitting is verklaard dat de verzoeker nog steeds in de gehuurde woning woont en dat er geen problemen zijn met de huurbetalingen. Ook ontvangt hij nog steeds zorg van de zorginstelling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen inzicht heeft gegeven in de problemen met de financiering van de zorg, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het afwachten van de bodemprocedure en de afwezigheid van zwaarwegende belangen voor verzoeker.

De beslissing is genomen door J.P.A. Boersma, met E.M. Welling als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 maart 2021.

Uitspraak

21/328 WLZ-VV
Datum uitspraak: 24 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

CIZ

PROCESVERLOOP
CIZ heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 juni 2020, 19/505 (aangevallen uitspraak).
Namens verzoeker heeft mr. E. Schriemer, advocaat, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Namens verzoeker is mr. Schriemer verschenen, vergezeld met [naam] van zorginstelling [naam zorginstelling] . Namens CIZ zijn mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt en mr. S. Kersjes verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker is laatstelijk bij besluit van 23 juni 2014 geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor zorgzwaartepakket VG03. Deze indicatie is vanaf 1 januari 2015 voortgezet onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoeker ontvangt de geïndiceerde zorg van zorginstelling [naam zorginstelling] . Ook huurt hij woonruimte bij [naam zorginstelling] .
1.2.
CIZ is in 2018 een onderzoek gestart naar de zorgbehoefte van verzoeker en zijn aanspraken op zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wlz.
1.3.
Bij besluit van 19 juli 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 februari 2019 (bestreden besluit), heeft CIZ onder verwijzing naar medische adviezen van 21 juni 2018 en 18 januari 2019 de indicatie van verzoeker herzien en verzoeker geïndiceerd voor zorgprofiel Wonen met begeleiding (VG02). CIZ heeft hierbij een overgangstermijn van drie maanden in acht genomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 19 juli 2018 herroepen.
3.1.
CIZ heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
3.2.
Hangende het hoger beroep heeft verzoeker een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Hij heeft verzocht om opheffen van de schorsende werking van het hoger beroep van CIZ tegen de aangevallen uitspraak, omdat hij zijn woonruimte bij [naam zorginstelling] dreigt te verliezen en verstoken dreigt te raken van zorg door het uitblijven van enige financiering.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en artikel 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. [naam] van [naam zorginstelling] heeft ter zitting verklaard dat verzoeker nog steeds in de van [naam zorginstelling] gehuurde woning woont, dat er geen problemen zijn met de betaling van de huur en dat verzoeker in deze woning kan blijven wonen. Ook heeft hij toegelicht dat verzoeker nog steeds zorg ontvangt van [naam zorginstelling] en dat [naam zorginstelling] de zorg aan verzoeker blijft verlenen. Daarbij acht de voorzieningenrechter nog van belang dat verzoeker geen inzicht heeft gegeven in de problemen die hij stelt te ondervinden om te komen tot financiering van de geïndiceerde zorg.
4.3.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
4.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
5. Voor een vergoeding in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) E.M. Welling