ECLI:NL:CRVB:2021:719
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep inzake zorgindicatie en spoedeisend belang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van het CIZ tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. Schriemer, had een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde zijn woonruimte en zorg te verliezen door het uitblijven van financiering. De voorzieningenrechter heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de artikelen 8:104, 8:108 en 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, die de mogelijkheid bieden om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist.
De voorzieningenrechter heeft echter geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang aanwezig was. Tijdens de zitting is verklaard dat de verzoeker nog steeds in de gehuurde woning woont en dat er geen problemen zijn met de huurbetalingen. Ook ontvangt hij nog steeds zorg van de zorginstelling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen inzicht heeft gegeven in de problemen met de financiering van de zorg, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het afwachten van de bodemprocedure en de afwezigheid van zwaarwegende belangen voor verzoeker.
De beslissing is genomen door J.P.A. Boersma, met E.M. Welling als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 maart 2021.