In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg. De eiser, die zelfstandig woont en een Wajong-uitkering ontvangt, had in het verleden verschillende indicaties onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en later onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Verweerder had op 19 juli 2018 besloten dat eiser geen toegang meer had tot de Wlz, omdat er geen grondslag meer was voor de indicatie. Dit besluit werd door eiser bestreden, waarna verweerder het bezwaar ongegrond verklaarde. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 12 november 2019 is uitvoerig gediscussieerd over de zorgbehoefte van eiser en de vraag of er sprake was van een verbetering in zijn gezondheidssituatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wetgever expliciet heeft gekozen voor de mogelijkheid om een lopende Wlz-indicatie alleen in te trekken of te herzien bij een verbetering van de gezondheidssituatie van de betrokkene. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had aangetoond dat er sprake was van een verbetering in de gezondheidssituatie van eiser, en dat de intrekking van de indicatie daarom niet kon standhouden.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de eerdere indicatie van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een Wlz-indicatie kan worden ingetrokken, en de noodzaak voor zorgvuldige beoordeling van de gezondheidssituatie van de betrokkenen.