ECLI:NL:CRVB:2021:736

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
18/1174 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet, welke was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar. Na een ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank Noord-Holland, heeft verzoekster hoger beroep ingesteld en tevens verzocht om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), met twee weken is overschreden. Dit is beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van de zaak, waarbij de totale duur van de procedure meer dan vier jaar heeft bedragen, gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 2 februari 2017. De overschrijding vond plaats in de rechterlijke fase van de procedure.

De Centrale Raad van Beroep heeft besloten om verzoekster een schadevergoeding van € 500,- toe te kennen, te betalen door de Staat der Nederlanden. Daarnaast is de Staat veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn begroot op € 267,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

18.1174 PW-PV, 18/1175 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (college)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid/Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (Staat)
Datum uitspraak: 16 februari 2021
Zitting heeft: A.B.J. van der Ham
Griffier: Y.S.S. Fatni
Voor verzoekster heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, via videobellen deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door T.M.M. Peeperkorn.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid/ Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot betaling aan verzoekster van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid/ Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 267,.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 12 januari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 mei 2017, heeft het college de aanvraag van verzoekster om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet voor de kosten van bewindvoering over het jaar 2016 afgewezen onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen het besluit van 16 mei 2017 heeft verzoekster beroep ingesteld, welk beroep bij uitspraak van 18 januari 2018 door de rechtbank Noord-Holland ongegrond is verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld. Tevens heeft verzoekster verzocht om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
2. Ter zitting van de Raad hebben verzoekster en het college overeenstemming bereikt over wat hen verdeeld houdt en daartoe een schikking getroffen. Daarop heeft verzoekster het hoger beroep ingetrokken met handhaving van het ingediende verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
3. Het geschil betreft alleen nog het verzoek om immateriële schadevergoeding. Verzoekster heeft aangevoerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat meer dan vier jaar zijn verstreken, gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 2 februari 2017.
4. De vraag of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van een zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de gehele rechtsgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals ook uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
5. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
6. In het voorliggende geval geldt dat vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het college op 2 februari 2017 tot aan de intrekking van het hoger beroep ter zitting van heden, vier jaar en twee weken zijn verstreken. In de zaak zelf noch in de opstelling van verzoekster zijn aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met twee weken overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden in de rechterlijke fase. Aan verzoekster zal daarom een schadevergoeding van € 500,- worden toegekend, te betalen door de Staat.
7. Aanleiding bestaat om de Staat te veroordelen in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten worden begroot op € 267,- voor verleende rechtsbijstand (indienen verzoekschrift met wegingsfactor licht). Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling ter zitting van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y.S.S. Fatni (getekend) A.B.J. van der Ham