ECLI:NL:CRVB:2021:740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
21/101 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling laten aanvraag om bijdrage op grond van de Bijdrageregeling minima en collectieve zorgverzekering 2018

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van verzoeker om een bijdrage op grond van de Bijdrageregeling minima en collectieve zorgverzekering 2018. Verzoeker had op 6 augustus 2018 een aanvraag ingediend voor een bijdrage voor gemeentelijke afvalstoffenheffing, maar het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet heeft deze aanvraag op 1 oktober 2018 buiten behandeling gelaten. Dit besluit werd later door de rechtbank Gelderland bevestigd, waarop verzoeker hoger beroep instelde en een verzoek om een voorlopige voorziening indiende.

De Raad oordeelde dat verzoeker onvoldoende gegevens had overgelegd om zijn aanvraag te kunnen beoordelen. Ondanks een hersteltermijn heeft verzoeker geen bankafschriften of andere relevante documenten ingediend. De enkele mededeling dat de Belastingdienst zijn belastbaar inkomen over 2018 op € 0,- heeft vastgesteld, was niet voldoende om zijn recht op de bijdrage te onderbouwen. De Raad concludeerde dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te laten, en dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

21.102 PW-VV-PV, 21/101 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 november 2020, 19/6850 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet (college)
Datum uitspraak: 16 maart 2021
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: R. de Haas
Verzoeker is ter zitting niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Krikke.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Op grond van de Bijdrageregeling minima en collectieve zorgverzekering 2018 (Bijdrageregeling) kan een betrokkene verzoeken om een bijdrage voor sociale en culturele activiteiten, om deel te nemen aan een collectieve zorgverzekering en om een bijdrage voor de gemeentelijke afvalstoffenheffing ter hoogte van de hem opgelegde aanslag. Verzoeker heeft het college bij aanvraag van 6 augustus 2018 om laatstgenoemde bijdrage verzocht. Deze aanvraag heeft het college bij besluit van 1 oktober 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 oktober 2019 (bestreden besluit), met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
4. In wat verzoeker heeft aangevoerd is een voldoende spoedeisend belang gelegen. Dit wordt niet door het college bestreden.
5. De Raad is bevoegd om te oordelen over het onderhavige geschil. Hierbij wordt gewezen op de in de Bijdrageregeling genoemde verwijzing naar de Participatiewet en naar de bijdragen waarop deze regeling ziet.
6. Het bestreden besluit berust op de grondslag dat verzoeker onvoldoende gegevens en bescheiden heeft overgelegd om de aanvraag te kunnen beoordelen alsmede dat verzoeker in strijd met een wettelijk voorschrift niet heeft voldaan aan het indienen van een aanvraag. Verzoeker heeft dit verzuim, nadat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld, niet hersteld.
7. Verzoeker heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij voldoende gegevens heeft verschaft om de aanvraag te kunnen beoordelen.
8. Voor de beoordeling van een aanvraag op grond van de Bijdrageregeling is blijkens deze regeling met name de inkomens- en vermogenssituatie van een betrokkene van belang. In verband hiermee – en ter verificatie van wat een betrokkene op zijn aanvraagformulier invult – heeft het college dan ook terecht verzocht om samen met het aanvraagformulier de daarin vermelde gegevens, (onder meer) bankafschriften van de laatste drie maanden, overzicht van het inkomen van de laatste drie maanden en bewijsstukken met betrekking tot eventuele overige bezittingen en schulden, over te leggen. Verzoeker heeft deze gegevens niet, ook niet na de hem verleende hersteltermijn, overgelegd. Gelet op het voorgaande, en anders dan verzoeker heeft betoogd, was zijn enkele mededeling dat de Belastingdienst het belastbaar inkomen van verzoeker over 2018 heeft vastgesteld op € 0,- en de omstandigheid dat hij op het aanvraagformulier van 6 augustus 2018 heeft aangegeven dat het saldo op zijn bank- en spaarrekeningen meer dan € 6.020,- bedraagt, onvoldoende om zijn recht op de door hem gevraagde bijdrage te beoordelen.
9. Gelet op wat onder 8 is overwogen heeft het college in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c van de Awb de aanvraag van verzoeker buiten behandeling te laten. De vraag of appellant evenmin heeft voldaan aan een wettelijk voorschrift voor het indienen van de aanvraag, zoals bedoeld in het hiervoor genoemde artikellid onder a, kan daardoor in het midden blijven.
10. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzieningenrechter
(getekend) R. de Haas (getekend) O.L.H.W.I. Korte