ECLI:NL:CRVB:2021:744

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
19/4792 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ouderdomspensioen AOW wegens gebrek aan duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, geboren in 1942, had in 2007 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had deze aanvraag in 2018 afgewezen, omdat appellante nooit verzekerd was geweest voor de AOW. De Svb stelde dat appellante tussen 15 maart 1998 en 1 juli 1998 geen duurzame persoonlijke band met Nederland had en dus niet als ingezetene kon worden beschouwd. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 18 februari 2021 werd appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. E. Ceylan, terwijl de Svb werd vertegenwoordigd door mr. S. Pinar. De Raad oordeelde dat appellante in de genoemde periode niet voldeed aan de voorwaarden voor AOW-verzekering. De Raad concludeerde dat de omstandigheden die appellante naar voren bracht, zoals het feit dat haar kinderen in Nederland wonen, niet voldoende waren om aan te tonen dat zij een duurzame band met Nederland had. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde de aanvraag om ouderdomspensioen terecht afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van een duurzame persoonlijke band met Nederland voor de AOW-verzekering en bevestigt dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat appellante niet verzekerd was. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.4792 AOW

Datum uitspraak: 1 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
30 september 2019, 19/991 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Ceylan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Ceylan. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Pinar. Beide gemachtigden hebben via videobellen deelgenomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1942 en is op 15 maart 1998 vanuit Marokko naar Nederland gekomen. De destijds aangevraagde verblijfsvergunning is in 2000 afgewezen. In 2007 heeft appellante een aanvraag gedaan om een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluit van 12 juli 2007 heeft de Svb aan appellante een ouderdomspensioen toegekend per [geboortedatum] 2007. Bij besluit van 7 november 2007 heeft de Svb aan appellante laten weten dat zij toch geen recht had op een ouderdomspensioen op grond van de AOW omdat zij nooit verzekerd is geweest. Hierbij heeft de Svb het ten onrechte toegekende ouderdomspensioen niet teruggevorderd. Dit besluit heeft appellante niet aangevochten.
1.2.
Per 2 mei 2011 is aan appellante een verblijfsvergunning gegeven. Appellante heeft op
1 juli 2018 weer een aanvraag gedaan om een ouderdomspensioen op grond van de AOW.
Bij besluit van 30 augustus 2018 heeft de Svb de aanvraag van appellante afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 31 januari 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 augustus 2018 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellante in de periode tussen 15 maart 1998 en 1 juli 1998 niet verzekerd is geweest voor de AOW omdat zij toen nog geen duurzame persoonlijke band met Nederland had en dus geen ingezetene was van Nederland. Op 1 juli 1998 is de Koppelingswet in werking getreden en was appellante niet verzekerd omdat zij niet rechtmatig in Nederland verbleef.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de Svb terecht heeft besloten dat appellante nooit voor de AOW verzekerd is geweest. Vanaf 1 juli 1998 was appellante niet verzekerd omdat zij niet rechtmatig in Nederland verbleef. In de periode tussen 15 maart 1998 en 1 juli 1998 was appellante nog geen ingezetene van Nederland. Hierbij heeft de rechtbank meegewogen dat niet is gebleken dat appellante toen zij naar Nederland kwam al meteen de bedoeling had hier te blijven. Zij kwam voor een operatie naar Nederland. Daarna hield zij gezondheidsklachten en had zij de zorg van haar kinderen nodig. De pas ter zitting naar voren gebrachte omstandigheden dat zij schoolgaande kinderen had, dat al haar zeven kinderen in Nederland woonden, zij gescheiden was van haar echtgenoot in Marokko en er geen reden was om naar Marokko terug te gaan, zijn volgens de rechtbank niet bij de aanvraag vermeld en niet met stukken onderbouwd. Volgens de rechtbank heeft de Svb hiermee terecht geen rekening kunnen en hoeven houden.
3. In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat zij in de periode tussen 15 maart 1998 en 1 juli 1998 wel een duurzame persoonlijke band met Nederland had. Ten onrechte heeft de rechtbank niet alle omstandigheden meegewogen. Toen appellante naar Nederland kwam had zij de bedoeling om in Nederland te blijven. Zij was gescheiden van haar echtgenoot en zij had geen band meer met Marokko. Appellante heeft wel al bij de hoorzitting naar voren gebracht dat haar zeven kinderen in Nederland wonen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante op grond van de Koppelingswet vanaf
1 juli 1998 tot [geboortedatum] 2007 (haar AOW-gerechtigde leeftijd) niet verzekerd was voor de AOW. Tussen partijen is wel in geschil of appellante in de periode tussen 15 maart 1998 en 1 juli 1998 als ingezetene van Nederland verzekerd was voor de AOW. Hiervoor is van belang of appellante in die periode een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had.
4.2.
Ook de Raad is van oordeel dat appellante in de periode tussen 15 maart 1998 en 1 juli 1998 nog geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Uit de gedingstukken is gebleken dat appellant op 28 februari 1998 een visum heeft aangevraagd op grond van het toenmalige ouderenbeleid met als grond “verblijf bij kind”. Zij is vervolgens op 15 maart 1998 naar Nederland gekomen om een operatie te ondergaan. Zij verbleef toen bij haar zoon [naam zoon 1] (geboren in 1974). Haar andere zoon [naam zoon 2] (geboren in 1978) woonde toen nog in Marokko en is in 2000 naar Nederland gekomen. Naast het feit dat de in hoger beroep naar voren gebrachte omstandigheden niet met stukken zijn onderbouwd, leggen deze onvoldoende gewicht in de schaal om in de te beoordelen periode al een duurzame band met Nederland aan te nemen.
4.3.
Dit betekent dat de Svb appellante terecht niet verzekerd heeft geacht voor de AOW. De aanvraag om een ouderdomspensioen is daarom terecht afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) M. Buur
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.