ECLI:NL:CRVB:2021:749
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich ziek gemeld na een bedrijfsongeval in 2013 en had sindsdien te maken met diverse medische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat zij per 10 juli 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om andere functies te vervullen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar klachten en beperkingen niet correct waren ingeschat.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep konden worden gevolgd. Appellante had in hoger beroep herhaaldelijk betoogd dat haar klachten ernstiger waren dan door het Uwv was vastgesteld en dat zij niet geschikt was voor de geduide functie van magazijn, expeditiemedewerker.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geconcludeerd dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de functie van magazijn, expeditiemedewerker medisch geschikt was voor appellante. De Raad heeft vastgesteld dat de klachten van appellante, hoewel ernstig, niet leidden tot een andere conclusie dan die van het Uwv. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd.