ECLI:NL:CRVB:2021:792
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA en de geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant had zich ziekgemeld met klachten aan zijn rechterschouder en psychische klachten, en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 41,59%, wat appellant betwistte. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Raad beoordeelde of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. Appellant voerde aan dat er onvoldoende zorgvuldigheid was betracht in het onderzoek naar zijn psychische klachten en dat hij in aanmerking moest komen voor een urenbeperking. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellant adequaat had vastgesteld, en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.