Uitspraak
19.4671 WIA
17 oktober 2019, 19/895 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering niet toe te kennen. Appellante had zich ziekgemeld op 18 februari 2013 en had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had in 2014 haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een herbeoordeling in 2018, waarbij de verzekeringsarts concludeerde dat haar belastbaarheid niet was verminderd, weigerde het Uwv opnieuw de uitkering. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv haar medische beperkingen had onderschat en dat zij psychische klachten had. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische beoordeling door het Uwv juist was. Appellante had geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt onderbouwde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de beslissing van het Uwv te herzien. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende medische onderbouwing bij aanvragen voor WIA-uitkeringen en de rol van de verzekeringsarts in het proces.