ECLI:NL:CRVB:2021:846
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstandsverlening en terugvordering van bijstandsbedragen in verband met stortingen en bijschrijvingen op de rekening van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Het geschil betreft de herziening van de bijstandsverlening aan appellant over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 januari 2018. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam had bijstandsbedragen teruggevorderd, omdat er stortingen en bijschrijvingen op de rekening van appellant waren gedaan die als inkomen werden aangemerkt. Appellant betwistte deze herziening en terugvordering en stelde dat de in aanmerking genomen middelen leningen waren die hij daadwerkelijk had terugbetaald.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de bedragen die hij van zijn ex-partner en zoon had ontvangen, contant waren terugbetaald. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De verklaringen van de ex-partner en zoon werden als onvoldoende beschouwd, omdat ze te algemeen waren en niet duidelijk was wat er op welke momenten was terugbetaald. De Raad concludeerde dat het college terecht de stortingen en bijschrijvingen als inkomen had aangemerkt en dat de herziening van de bijstand gerechtvaardigd was.
De uitspraak benadrukt het belang van controleerbare en verifieerbare bewijsstukken bij het aantonen van terugbetalingen van leningen. De Centrale Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af, zonder aanleiding voor een kostenveroordeling.