ECLI:NL:CRVB:2021:846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
20/1870 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsverlening en terugvordering van bijstandsbedragen in verband met stortingen en bijschrijvingen op de rekening van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Het geschil betreft de herziening van de bijstandsverlening aan appellant over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 januari 2018. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam had bijstandsbedragen teruggevorderd, omdat er stortingen en bijschrijvingen op de rekening van appellant waren gedaan die als inkomen werden aangemerkt. Appellant betwistte deze herziening en terugvordering en stelde dat de in aanmerking genomen middelen leningen waren die hij daadwerkelijk had terugbetaald.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de bedragen die hij van zijn ex-partner en zoon had ontvangen, contant waren terugbetaald. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De verklaringen van de ex-partner en zoon werden als onvoldoende beschouwd, omdat ze te algemeen waren en niet duidelijk was wat er op welke momenten was terugbetaald. De Raad concludeerde dat het college terecht de stortingen en bijschrijvingen als inkomen had aangemerkt en dat de herziening van de bijstand gerechtvaardigd was.

De uitspraak benadrukt het belang van controleerbare en verifieerbare bewijsstukken bij het aantonen van terugbetalingen van leningen. De Centrale Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af, zonder aanleiding voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

20/1870 PW-PV
Datum uitspraak:
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2020, ROT 19/1574 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 6 april 2021
Zitting heeft: mr. P.W. van Straalen
Griffier: B. van Dijk
De zitting heeft plaatsgevonden via videobellen. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.A.J. van Putten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.R. Keyser.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om een herziening van bijstand over meerdere maanden in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 januari 2018 in verband met stortingen en bijschrijvingen op de rekening van appellant. Het college heeft de bijschrijvingen en stortingen, afkomstig van de ex-partner en de zoon van appellant, als inkomen van appellant aangemerkt en de kosten van bijstand tot een bedrag van € 2.309,56 van appellant teruggevorderd.
Het college heeft een aantal bijschrijvingen, die ook zijn gedaan door de ex-partner en de zoon van appellant, niet als inkomen van appellant aangemerkt. In die gevallen heeft appellant volgens het college aannemelijk gemaakt dat hij deze bedragen via een overboeking van zijn bankrekening aan zijn ex-partner of zijn zoon heeft terugbetaald.
De rechtbank heeft het beroep van appellant een de herziening en de terugvordering ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie aangevoerd dat de in aanmerking genomen middelen ook leningen betreffen die daadwerkelijk zijn terugbetaald. Het college heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de contante terugbetalingen van deze bedragen.
Het geschil in hoger beroep ziet er in de kern op of appellant aannemelijk heeft gemaakt dat ook de in aanmerking genomen middelen leningen zijn die hij daadwerkelijk heeft terugbetaald.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de betreffende van zijn ex-partner en zoon ontvangen bedragen contant heeft terugbetaald. De in bezwaar overgelegde verklaringen van zijn ex-partner en zoon zijn daarvoor niet voldoende. De verklaringen zijn te algemeen geformuleerd. Niet duidelijk wordt wat er op welke momenten op welke leningen is terugbetaald. Ook zijn de verklaringen niet controleerbaar en verifieerbaar. Het college kon zich daarom op het standpunt stellen dat, anders dan de leningen waar een overboeking tegenover stond, van de in aanmerking genomen middelen niet aannemelijk is geworden dat dit leningen betrof die daadwerkelijk zijn terugbetaald en kon die leningen daarom, in lijn met de vaste rechtspraak, in aanmerking nemen als inkomen.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
Voor een kostenveroordeling bestaat in dat geval geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. van Dijk (getekend) P.W. van Straalen