In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te weigeren. Appellante, geboren in 1993, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv op 5 november 2018 werd afgewezen. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Centrale Raad oordeelt dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar de situatie van appellante op de dag dat zij achttien jaar werd, voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad volgt het oordeel dat appellante op die dag en in de vijf jaar daarna in staat was om aan de voorwaarden voor arbeidsvermogen te voldoen. Appellante had met haar gezondheidsproblemen kunnen studeren en werken, wat aantoont dat zij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad constateert dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen, ondanks de schending van artikel 7:12 van de Awb in het bestreden besluit, omdat aannemelijk is dat appellante hierdoor niet is benadeeld. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd met verbetering van de gronden. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.403,- bedragen.