ECLI:NL:CRVB:2021:966
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing WIA-uitkering en ZW-uitkering met voldoende medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellante tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de afwijzing van haar aanvragen voor een WIA-uitkering en een ZW-uitkering. Appellante, die zich op 11 februari 2015 ziek meldde met psychische klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en later op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante per 8 februari 2017 niet meer recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Brabant heeft de beroepen van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er een zorgvuldig medisch onderzoek aan de besluiten ten grondslag lag.
In hoger beroep heeft appellante de juistheid van de aangevallen uitspraak betwist, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzicht heeft gegeven in de belastbaarheid van appellante en dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. De Raad heeft vastgesteld dat de argumenten van appellante, die voornamelijk herhalingen waren van eerdere gronden, geen aanleiding gaven om anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat appellante geen recht heeft op een uitkering op grond van de ZW per 2 oktober 2017.