ECLI:NL:CRVB:2021:975
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als bedrijfsleider werkte, was uitgevallen door nek- en schouderklachten en bekkenklachten na haar zwangerschap. Het Uwv had vastgesteld dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatstelijk verrichte werk, maar wel belastbaar was met inachtneming van haar beperkingen. Na een aanvraag op grond van de Wet WIA, waarin het Uwv haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% had vastgesteld, heeft appellante bezwaar gemaakt. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts had alle relevante klachten en aandoeningen van appellante in overweging genomen en had beperkingen vastgesteld die in de Functionele Mogelijkhedenlijst waren opgenomen. De rechtbank had geoordeeld dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van appellante en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.