ECLI:NL:CRVB:2021:978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
18/6106 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen schorsing Wajong-uitkering wegens verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1984, hoger beroep ingesteld tegen de schorsing van haar Wajong-uitkering door het Uwv. De schorsing vond plaats op 1 september 2017, nadat het Uwv had vastgesteld dat appellante niet bereikbaar was op de doorgegeven adressen en vermoedelijk in Suriname verbleef. Appellante had in mei 2017 aan het Uwv doorgegeven dat zij geen vaste woonplaats meer had, maar dit weerhield het Uwv er niet van om haar uitkering te schorsen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht de uitbetaling heeft geschorst, omdat er geen duidelijkheid bestond over het verblijfadres van appellante en er een gegrond vermoeden was dat zij in het buitenland verbleef, wat haar recht op uitkering beïnvloedde. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat het Uwv de Wajong-uitkering niet heeft beëindigd, maar geschorst, en dat appellante na haar terugkeer uit Suriname weer recht had op uitbetaling. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.204,- bedragen.

Uitspraak

18.6106 WAJONG

Datum uitspraak: 28 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 oktober 2018, 18/3312 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.M. Karsten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 16 maart 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Karsten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft aan appellante, geboren [geboortedatum] 1984, met ingang van 16 december 2011 een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong).
1.2.
Appellante heeft nadat het Uwv haar Wajong-uitkering per 1 mei 2017 heeft geschorst via een wijzigingsformulier van 2 mei 2017 aan het Uwv doorgegeven dat haar postadres [postadres] is, waarna het Uwv haar uitkering weer heeft uitbetaald. Appellante heeft op 4 september 2017 via een wijzigingsformulier aan het Uwv hetzelfde adres in Amsterdam doorgegeven. Uit het systeem van het Uwv is gebleken dat appellante op dat moment in de destijds zogeheten Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) stond ingeschreven op een adres in Suriname. Daarop heeft het Uwv bij besluit van
4 september 2017 aan appellante medegedeeld dat geen juist postadres bekend was en dat met ingang van 1 september 2017 haar Wajong-uitkering niet langer wordt betaald omdat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
1.3.
Op 20 oktober 2017 heeft het Uwv een zogenaamd handhavingsonderzoek verricht. Volgens de bewoners van het [postadres] zou appellante op dat moment in Suriname verblijven. Bij besluit van 4 april 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 4 september 2017 gemaakte bezwaar, ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv onder meer ten grondslag gelegd dat appellante niet bereikbaar was op de doorgegeven adressen in Nederland en dat zij het Uwv niet had ingelicht over haar verblijfplaats in Suriname terwijl zij op grond van artikel 1:2 van de Wajong in Nederland moet wonen om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering. Omdat het sterke vermoeden bestond dat zij in Suriname woonde kon het recht op uitkering niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat appellante haar inlichtingenverplichting niet goed heeft nageleefd en dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om af te zien van het opleggen van een maatregel. Sinds haar vertrek uit [plaatsnaam] zegt appellante geen vaste woonplaats meer te hebben, dus een woonplaats kon zij niet aan het Uwv doorgeven. De rechtbank heeft overwogen dat appellante ook verplicht is een
wijziging van haar verblijfplaats meteen te melden. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft in
2017 langere tijd in België en vervolgens in Suriname verbleven. In die periode was zij niet
bereikbaar voor het Uwv. Volgens de rechtbank heeft het Uwv de uitkering van appellante daarom terecht stopgezet.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij haar situatie al in mei 2017 met het Uwv heeft besproken. Omdat zij dakloos was heeft zij het adres van haar moeder in Suriname opgegeven als postadres. Het was niet haar intentie haar woonplaats te wijzigen. Zij is slechts in Suriname op vakantie geweest. De gevolgen van de schorsing van de uitkering zijn onevenredig voor appellante en haar jonge kinderen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het geschil dient te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van hoofdstuk 2, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Zoals ter zitting bij de Raad aan de orde is gekomen dient het geschil, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, te worden beoordeeld aan de hand van artikel 2:49, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong. Op grond hiervan schort het Uwv de betaling van de inkomensvoorziening op of schorst de betaling, indien het Uwv op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat aanspraak op inkomensvoorziening niet of niet meer bestaat.
4.2.
Uit 4.1 en wat ter zitting bij de Raad is besproken volgt dat in geschil is de vraag of het Uwv een gegrond vermoeden had dat geen aanspraak op een inkomensvoorziening meer bestond en of het Uwv de betaling van de uitkering terecht per 1 september 2017 heeft geschorst. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante van 31 juli 2017 tot 27 januari 2018 in Suriname heeft verbleven.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv er sinds mei 2017 van op de hoogte was dat zij niet langer beschikte over een vaste woon- of verblijfplaats. Geoordeeld wordt dat dit niet wegneemt dat het Uwv dient te beschikken over het juiste verblijfadres van appellante omdat deze informatie van belang is voor het vaststellen van het recht op uitkering. Zoals volgt uit 1.2 heeft appellante op 2 mei 2017 gemeld dat haar postadres [postadres] is en op 4 september 2017 heeft zij via een wijzigingsformulier hetzelfde adres doorgegeven. Appellante heeft niet gemeld dat zij inmiddels in het buitenland verbleef. Uit het systeem van het Uwv is begin september gebleken dat appellante in de hier te beoordelen periode in het toenmalige GBA stond ingeschreven op een adres in Suriname. Uit deze gegevens heeft het Uwv een duidelijke aanwijzing kunnen ontlenen dat mogelijk geen recht op een uitkering bestond. Ter zitting heeft het Uwv meegedeeld dat uitsluitend deze omstandigheid de aanleiding is geweest om de uitbetaling van de uitkering van appellante te schorsen en niet ook het feit dat het postadres niet correct zou zijn. Uit navraag door het Uwv tijdens de bezwarenprocedure in oktober 2017 bij de bewoners van het [postadres] , is vervolgens gebleken dat appellante in Suriname zou verblijven. Voor zover appellante met haar beroepsgrond heeft bedoeld dat zij in mei 2017 duidelijkheid heeft verschaft en daarmee naar haar mening de op haar rustende inlichtingenverplichting is nagekomen, wordt geoordeeld dat het Uwv steeds dient te beschikken over een adres waarop appellante is te bereiken maar ook over het juiste verblijfadres. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat over het verblijfadres geen duidelijkheid bestond en dat een gegrond vermoeden bestond dat wegens verblijf in het buitenland geen aanspraak meer bestond op een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft daarom terecht de uitbetaling van de Wajong-uitkering op
1 september 2017geschorst. De beroepsgrond dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 2:13, derde lid, van de Wajong slaagt niet, reeds omdat het Uwv de Wajong-uitkering niet heeft beëindigd maar heeft geschorst en vanaf
27 januari 2018, na terugkeer van appellante uit Suriname, weer tot uitbetaling heeft laten komen.
4.4.
Eerst in hoger beroep is het bestreden besluit voorzien van een juiste motivering. Dit geeft echter geen aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen. Het gebrek in het bestreden besluit kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat aannemelijk is dat belanghebbende daardoor niet is benadeeld. Ook indien het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met dezelfde uitkomst zijn genomen.
4.5.
Uit het 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.068,- in bezwaar, op € 1.068,- in beroep en op € 1.068,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.204,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 3.204,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.M.M. Chevalier