In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het CIZ. Appellant had eerder een Wlz-indicatie aangevraagd, maar deze was door het CIZ afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat het CIZ zijn standpunt dat appellant niet meer is aangewezen op een Wlz-indicatie niet langer handhaaft. Hierdoor slaagde het hoger beroep van appellant. De Raad heeft het CIZ opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen, waarbij slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad. De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland werd vernietigd, met uitzondering van de beslissingen over proceskosten en griffierecht. De Raad heeft CIZ ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.138,50 voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige herbeoordeling van de zorgbehoefte van appellant door het CIZ.