ECLI:NL:CRVB:2022:1000

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
19/4590 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit CIZ inzake Wlz-indicatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het CIZ. Appellant had eerder een Wlz-indicatie aangevraagd, maar deze was door het CIZ afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat het CIZ zijn standpunt dat appellant niet meer is aangewezen op een Wlz-indicatie niet langer handhaaft. Hierdoor slaagde het hoger beroep van appellant. De Raad heeft het CIZ opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen, waarbij slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad. De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland werd vernietigd, met uitzondering van de beslissingen over proceskosten en griffierecht. De Raad heeft CIZ ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.138,50 voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige herbeoordeling van de zorgbehoefte van appellant door het CIZ.

Uitspraak

19.4590 WLZ

Datum uitspraak: 13 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 26 september 2019, 19/3144 en 19/3462 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad hebben beide partijen nadere schriftelijk reacties ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 19 november 2014, gecorrigeerd bij besluit van 11 december 2014, heeft CIZ appellant op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatie voor zorgzwaartepakket LG02 verleend voor de periode van 19 november 2014 tot en met 19 november 2016. Met ingang van 1 januari 2015 is dit zorgzwaartepakket ambtshalve omgezet naar het zorgprofiel LG Wonen met begeleiding en enige verzorging op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Op 30 oktober 2018 heeft appellant bij CIZ een aanvraag ingediend voor een andere Wlzindicatie. Bij besluit van 4 december 2018 heeft CIZ deze aanvraag afgewezen en de indicatie LG Wonen met begeleiding en enige verzorging op grond van de Wlz gecontinueerd voor onbepaalde tijd.
1.3.
Bij besluit van 5 juli 2019 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 december 2018 ongegrond verklaard en het besluit van 4 december 2018 met ingang van 29 september 2019 ingetrokken.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank met toepassing van artikel 8:86 van de Awb het beroep gegrond verklaard voor zover de einddatum van de Wlz-indicatie is bepaald op 28 september 2019 en het bestreden besluit in zoverre vernietigd. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de indicatie LG Wonen met begeleiding en enige verzorging eindigt op 5 oktober 2019, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, met beslissingen over proceskosten en griffierecht.
3.1.
CIZ heeft in hoger beroep naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 23 juni 2021 (onder meer ECLI:NL:CRVB:2021:1686) te kennen gegeven niet te persisteren in het standpunt dat appellant niet meer is aangewezen op een indicatie in het kader van de Wlz. CIZ heeft aangekondigd nader onderzoek te zullen gaan verrichten naar de zorgbehoefte van appellant.
3.2.
Hierop heeft appellant de Raad verzocht om zonder zitting uitspraak te doen op het hoger beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu CIZ te kennen heeft gegeven dat hij het standpunt dat appellant niet meer is aangewezen op een Wlz-indicatie niet langer handhaaft, slaagt het hoger beroep. Omwille van de duidelijkheid zal de Raad de aangevallen uitspraak in zijn geheel vernietigen, met uitzondering van de beslissingen over proceskosten en griffierecht. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. CIZ dient een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de onder 3.1 genoemde uitspraken. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door CIZ te nemen nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
4.2.
Aanleiding bestaat om CIZ te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.138,50 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand (1,5 punt).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve de beslissingen over proceskosten en griffierecht;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 5 juli 2019;
  • draagt CIZ op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen;
  • bepaalt dat tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad;
  • veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 1.138,50;
  • bepaalt dat CIZ aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 128,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) P. Boer