ECLI:NL:CRVB:2022:1005
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na niet verschijnen op gesprek en verzoek om bankafschriften
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant door het college van burgemeester en wethouders van Weert. De intrekking vond plaats na een opschorting van de bijstand, waarbij appellant was uitgenodigd voor een gesprek om inlichtingen te verstrekken over zijn woon- en leefsituatie. Appellant is echter niet verschenen op het gesprek en heeft ook geen bankafschriften overgelegd, ondanks dat het college deze gegevens nodig had om het recht op bijstand vast te stellen. Het college had appellant op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet (PW) uitgenodigd voor het gesprek en was gerechtigd om een onderzoek te starten naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand.
De rechtbank Limburg had eerder de uitspraak gedaan dat het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond was. Appellant had geen bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit en was ook op de tweede uitnodiging voor het gesprek niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat het college tijdig had gehandeld en dat appellant verweten kon worden dat hij de uitnodiging niet tijdig had opgehaald. In hoger beroep herhaalde appellant grotendeels de gronden die hij eerder had aangevoerd, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van appellant niet voldoende waren om de eerdere beslissing te weerleggen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar, waarbij de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer de uitspraak ondertekenden.