ECLI:NL:CRVB:2022:1005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
20/4411 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na niet verschijnen op gesprek en verzoek om bankafschriften

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant door het college van burgemeester en wethouders van Weert. De intrekking vond plaats na een opschorting van de bijstand, waarbij appellant was uitgenodigd voor een gesprek om inlichtingen te verstrekken over zijn woon- en leefsituatie. Appellant is echter niet verschenen op het gesprek en heeft ook geen bankafschriften overgelegd, ondanks dat het college deze gegevens nodig had om het recht op bijstand vast te stellen. Het college had appellant op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet (PW) uitgenodigd voor het gesprek en was gerechtigd om een onderzoek te starten naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand.

De rechtbank Limburg had eerder de uitspraak gedaan dat het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond was. Appellant had geen bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit en was ook op de tweede uitnodiging voor het gesprek niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat het college tijdig had gehandeld en dat appellant verweten kon worden dat hij de uitnodiging niet tijdig had opgehaald. In hoger beroep herhaalde appellant grotendeels de gronden die hij eerder had aangevoerd, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van appellant niet voldoende waren om de eerdere beslissing te weerleggen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar, waarbij de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer de uitspraak ondertekenden.

Uitspraak

20.4411 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 november 2020, 19/3259 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
T[appellant] te Weert (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Weert (college)
Datum uitspraak: 12 april 2022
Zitting heeft: K.M.P. Jacobs, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: B. Beerens
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J. Demas.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het college heeft bij besluit van 2 juli 2019 (opschortingsbesluit) de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet (PW) met ingang van 27 juni 2019 opgeschort. Appellant is die dag zonder bericht van verhindering niet op het gesprek verschenen waarvoor het college hem had uitgenodigd. Het college heeft appellant in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen door te verschijnen op een gesprek op 8 juli 2019 en de gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften, mee te nemen. Tegen het opschortingsbesluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt. Dat staat daardoor in rechte vast.
2. Appellant is ook op 8 juli 2019 zonder bericht van verhindering niet verschenen. Bij besluit van 8 juli 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 oktober 2019 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 27 juni 2019 ingetrokken met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het college op grond van artikel 53a, zesde lid, van de PW spontaan, zonder dat een voorafgaande een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden is vereist, gerechtigd is een onderzoek te starten naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader kon het college appellant uitnodigen voor een gesprek en hem vragen om bankafschriften over te leggen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het opschortingsbesluit, waarbij appellant was uitgenodigd te verschijnen op het gesprek op 8 juli 2019, tijdig aan appellant is uitgereikt en dat het appellant verweten kan worden dat hij dit besluit niet tijdig bij de PostNL-locatie heeft afgehaald. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege pijn in zijn voet niet in staat was de brief eerder op te halen, dan wel dat niemand anders dit in zijn plaats had kunnen doen.
4. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 3 weergegeven, waarop dat oordeel rust. De Raad voegt daar nog aan toe dat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt dat hij de door het college gevraagde gegevens niet heeft verstrekt, omdat het onderzoek reeds was afgerond en deze gegevens dus om die reden niet meer van belang waren voor het vaststellen van het recht op bijstand. Deze beroepsgrond slaagt niet. De brief van 8 juli 2019, waarnaar appellant heeft verwezen, bevat geen mededeling dat het onderzoek is afgerond, maar vermeldt slechts dat in de periode van 12 juni 2019 tot 24 juni 2019 waarnemingen zijn verricht. Het college heeft bankschriften opgevraagd en appellant uitgenodigd voor een gesprek om inlichtingen te verstrekken over zijn woon- en leefsituatie. Deze gegevens waren noodzakelijk om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Niet in geschil is dat appellant niet is verschenen op het gesprek van 8 juli 2019 en dat hij de bankafschriften niet heeft overgelegd.
5. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. Beerens (getekend) K.M.P. Jacobs