ECLI:NL:CRVB:2022:1033

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
20/1788 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting na wijziging woonsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had zijn bijstand zien intrekken door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen. De reden voor deze intrekking was dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet tijdig de juiste afdeling van de gemeente te informeren over een wijziging in zijn woon- en leefsituatie. De appellant was op 20 april 2018 uit zijn woning gezet, maar had dit niet op de juiste manier doorgegeven aan de gemeente. Hij had enkel zijn participatiecoach geïnformeerd, wat volgens de Raad niet voldoende was. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de appellant is om wijzigingen in zijn situatie tijdig en op de juiste wijze door te geven aan de gemeente. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.1788 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 maart 2020, 19/638 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 3 mei 2022
Zitting heeft: M. Hillen, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: B. Beerens
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. McKernan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.L.J.H. Stevenhaagen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 8 mei 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 januari 2019 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant terecht met ingang van
20 april 2018 ingetrokken op de grond dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door het college niet tijdig te informeren over de wijziging in zijn woon- en leefsituatie. Als gevolg daarvan kon het college het recht op bijstand niet vaststellen. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Appellant ontving bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Uit onderzoek van de sociale recherche naar aanleiding van een signaal dat appellant mogelijk niet op zijn woonadres verblijft, is gebleken dat de woning van appellant op last van de burgemeester met ingang van 20 april 2018 voor de duur van drie maanden is gesloten, omdat in de woning verdovende middelen en (munitie voor) een vuurwapen waren aangetroffen.
3. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1059), is het de verantwoordelijkheid van appellant
– als bijstandsgerechtigde – om een wijziging in zijn woon- en leefsituatie tijdig op de juiste wijze en aan de juiste afdeling van de gemeente door te geven. Om die reden mocht appellant er niet van uitgaan, zoals hij heeft aangevoerd, dat de enkele melding aan zijn participatiecoach dat hij uit zijn woning is gezet voldoende zou zijn. Dat artikel 17, eerste lid, van de PW spreekt van ‘college’ en de participatiecoach werkzaam is voor de gemeente en dus voor het college, betekent – anders dan appellant voorstaat – niet dat appellant geen melding meer hoefde te doen bij de juiste afdeling van de gemeente. Bovendien houdt de inlichtingenverplichting niet alleen in dat appellant op juiste wijze en aan de juiste afdeling doorgeeft dat hij niet meer op het woonadres verblijft, maar ook dat appellant doorgeeft waar hij dan wél verblijft. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant eerst op 3 juli 2018 op de juiste wijze en bij de juiste afdeling een adreswijziging heeft doorgegeven.
4. Uit voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en voor een veroordeling in de proceskosten geen aanleiding bestaat.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. Beerens (getekend) M. Hillen