ECLI:NL:CRVB:2022:1074
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante en de geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat haar arbeidsongeschiktheid op 27,51% had vastgesteld, wat leidde tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. De rechtbank had eerder de beslissing van het Uwv bekrachtigd, waarbij werd vastgesteld dat de beperkingen van appellante adequaat waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 november 2018. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeksmethoden niet correct waren toegepast en dat er een urenbeperking had moeten worden vastgesteld. De Raad oordeelde dat de deskundige die door de rechtbank was benoemd, overtuigend had aangetoond dat de FML juist was en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van de functies te twijfelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.