ECLI:NL:CRVB:2022:1074

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
21/3699 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat haar arbeidsongeschiktheid op 27,51% had vastgesteld, wat leidde tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. De rechtbank had eerder de beslissing van het Uwv bekrachtigd, waarbij werd vastgesteld dat de beperkingen van appellante adequaat waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 november 2018. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeksmethoden niet correct waren toegepast en dat er een urenbeperking had moeten worden vastgesteld. De Raad oordeelde dat de deskundige die door de rechtbank was benoemd, overtuigend had aangetoond dat de FML juist was en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van de functies te twijfelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21.3699 WAO

Datum uitspraak: 10 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 september 2021, 19/671 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meulen. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2.
Het Uwv heeft de WAO-uitkering die appellante ontving bij besluit van 8 augustus 2017 per 9 oktober 2017 verlaagd van 80 tot 100% naar 25 tot 35%. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 16 oktober 2017 heeft appellante zich bij het Uwv met ingang van 21 augustus 2017 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, heeft het Uwv bij besluit van 20 juli 2018 de arbeidsongeschiktheid van appellante per 9 oktober 2017 ongewijzigd vastgesteld op 25-35%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit, is door het Uwv bij besluit van 27 december 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de door de verzekeringsarts beschreven belastbaarheid van appellante op enkele aspecten aan te passen en heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 november 2018 opgesteld. Met in achtneming van deze FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 27,51% bedraagt en dat dit onveranderd leidt tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wijze waarop de lichamelijke klachten van appellante door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in kaart zijn gebracht, niet in geschil is. Vervolgens heeft de rechtbank aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige psychiater te benoemen die op 9 februari 2021 rapport heeft uitgebracht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de deskundige en heeft de bevindingen en conclusies van de deskundige overgenomen. De deskundige heeft vastgesteld dat bij appellante op de datum in geding sprake was van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige, vermijdende en borderline kenmerken. Dat de deskundige de door de psycholoog van De Viersprong geclassificeerde persisterende depressieve stoornis niet volgt, is in lijn met de bevindingen van psychiater B.S. Resida (Amphia ziekenhuis) die in zijn brieven schrijft over depressieve klachten in het kader van recidiverende depressieve periodes, waarbij appellante veel minder plezier in bezigheden heeft, met een ADHD-component. De deskundige heeft volgens de rechtbank uitgebreid gemotiveerd dat bij appellante geen sprake is van een depressieve stoornis, maar dat haar psychische kwetsbaarheid voortkomt uit de persoonlijkheidsstoornis en psychische overbelasting als gevolg van toegenomen stress door de omstandigheden waarin appellante zich bevond. De ervaren angstklachten worden in het kader van de overbelasting geïnterpreteerd en komen niet voort uit een specifieke angststoornis. Daarnaast overweegt de rechtbank dat niet de diagnose bepalend is voor de vraag of appellante al dan niet arbeidsongeschikt is, maar haar beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per de datum in geding. De deskundige heeft te kennen gegeven dat zij zich, wat betreft de uit de psychische klachten voortvloeiende beperkingen, lichte tot matige beperkingen ten aanzien van eigen gevoelens uiten, emotionele problemen van anderen hanteren, omgaan met conflicten en samenwerken, kan verenigen met de FML van 22 november 2018. De deskundige ziet op psychische gronden geen reden om aan te nemen dat appellante niet in staat was om 8 uur per dag en ongeveer 40 uur per week te werken. Dit betekent volgens de rechtbank dat deze FML juist moet worden geacht en dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
2.2.
De rechtbank heeft ook geen reden gezien om te oordelen dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 28 juni 2018 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 december 2018. Daarin is volgens de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, appellante de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies, ook ten aanzien van de functie van tuinbouwmedewerker. Haar standpunt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep – kort weergegeven – aangevoerd dat door het Uwv en de deskundige niet aan de eisen van de verzekeringsgeneeskundige onderzoeksmethoden is voldaan. Daarbij heeft appellante verwezen naar het verzekeringsgeneeskundig protocol Algemene inleiding en de standaard “Duurbelasting in arbeid”. Appellante stelt zich op het standpunt dat om preventieve redenen een urenbeperking had moeten worden vastgesteld. Appellante is van mening dat zij de geselecteerde functies niet kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vastgesteld wordt het besluit van 8 augustus 2017 in rechte vast staat en buiten de omvang van dit geding valt. In hoger beroep ligt uitsluitend de vraag voor of het Uwv de mate van beperkingen die voortkomen uit de psychische klachten van appellante naar aanleiding van haar melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze gebezigde motivering hem overtuigend voortkomt. Deze situatie heeft zich hier voorgedaan. De door de deskundige gebezigde motivering in het rapport van 9 februari 2021 is overtuigend. Dit rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Ook anderszins zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Om die reden kent de Raad evenals de rechtbank beslissende betekenis toe aan de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige. Nu de deskundige heeft geconcludeerd dat de beperkingen door het Uwv adequaat zijn weergegeven in de FML van 22 november 2018, bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze FML. Wat appellante, onder verwijzing naar de verzekeringsgeneeskundige onderzoeksmethoden, in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel, nu is vastgesteld dat de door de rechtbank benoemde deskundige blijk heeft gegeven van een zorgvuldig onderzoek.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.4.
Uit de overwegingen in 4.2 en 4.3 volgt dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 9 oktober 2017 ongewijzigd heeft vastgesteld op 27,51 %, wat onveranderd leidt tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Het hoger beroep slaagt niet zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) L.R. Kokhuis