ECLI:NL:CRVB:2022:1112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
20/3663 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats bij de woning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die in het bezit is van een gehandicaptenparkeerkaart, had een aanvraag ingediend voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats bij haar woning. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had op 22 mei 2019 een parkeerplaats aangewezen, maar appellante maakte bezwaar tegen de locatie, omdat deze onder een boom lag en zij overlast ondervond van vogeluitwerpselen. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, met de redenering dat de aangewezen parkeerplaats dicht bij de woning van appellante was en dat verplaatsing naar een andere locatie niet gegarandeerd zou leiden tot een oplossing van de ervaren overlast.

De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat onvoldoende rekening was gehouden met haar belangen, met name haar geestelijk en lichamelijk welzijn. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat de gezondheidsklachten door de situatie waren toegenomen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college in redelijkheid tot zijn besluit kon komen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede belangenafweging bij de toekenning van gehandicaptenparkeerplaatsen en de noodzaak voor appellanten om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.3663 BABW

Datum uitspraak:18 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 september 2020, 19/7243 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. Zennipman, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Zennipman. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. van der Klaauw.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante woont aan de [adres] te [woonplaats] en is in het bezit van een gehandicaptenparkeerkaart bestuurder. Op 1 april 2019 heeft zij een aanvraag ingediend voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats bij haar woning.
1.2.
Bij besluit van 22 mei 2019 heeft het college een gehandicaptenparkeerplaats voor een motorvoertuig met kenteken van appellante aangewezen nabij het perceel van de [adres].
1.3.
Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. Het bezwaar is gericht tegen de ligging van de gehandicaptenparkeerplaats. Deze is gelegen onder een boom, waardoor er volgens appellante sprake is van overlast door vogeluitwerpselen.
1.4.
Bij besluit van 10 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het college onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehandicaptenparkeerplaats nabij de woning van appellante is toegekend en aangelegd. Een gehandicaptenparkeerplaats is bedoeld voor iemand met een loopbeperking of andersoortige beperking die parkeren in de nabijheid van de woning vereist. Het verplaatsen van de gehandicaptenparkeerplaats naar een plaats verder weg zou hier haaks op staan. Het is ook niet gegarandeerd dat de problematiek die appellante ervaart hiermee kan worden weggenomen. Vogelpoep is een probleem wat zich niet alleen bij voertuigen geparkeerd onder een boom kan voordoen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien waarom het college de gehandicaptenparkeerplaats op een andere locatie had moeten aanwijzen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bij het bestreden besluit aangewezen parkeerplaats ongeschikt is voor de met de aanwijzing als gehandicaptenparkeerplaats te dienen doelen. De door haar ervaren overlast door vogeluitwerpselen is op zichzelf daartoe onvoldoende. Dat de gezondheidsklachten van appellante door de ervaren overlast en de als gevolg daarvan ontstane perikelen zijn toegenomen, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Dit blijkt ook niet uit de door haar overgelegde brief van haar huisarts. Het college heeft toegelicht dat het algemeen belang is gediend met een juiste toedeling van een gehandicaptenparkeerplaats. Zodra aan een andere bewoner een gehandicaptenparkeerplaats toegekend moet worden op een voor hem dichtstbijzijnde locatie, kan dit de locatie zijn die appellante wenst. Dit kan tot ongewenste situaties leiden. Het college heeft dan ook in redelijkheid tot de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde belangenafweging kunnen komen.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft in hoger beroep – kort samengevat – aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar belangen. Dit betreft met name de problematiek omtrent het geestelijk en lichamelijk welzijn van appellante. Het college had moeten voorzien dat een boom direct gelegen naast de gehandicaptenparkeerplaats tot overlast kan leiden door vogeluitwerpselen. De medische toestand van appellante gaat door de perikelen omtrent de gehandicaptenparkeerplaats achteruit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de gronden van beroep en onderschrijft de hiervoor onder 2 weergegeven overwegingen waarop dat oordeel berust. In wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen reden gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad voegt hieraan toe dat appellante ook in hoger beroep niet heeft onderbouwd dat de gezondheidsklachten door de ontstane situatie zijn toegenomen.
4.2.
Uit wat onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) L.C. van Bentum