ECLI:NL:CRVB:2022:1112
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats bij de woning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die in het bezit is van een gehandicaptenparkeerkaart, had een aanvraag ingediend voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats bij haar woning. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had op 22 mei 2019 een parkeerplaats aangewezen, maar appellante maakte bezwaar tegen de locatie, omdat deze onder een boom lag en zij overlast ondervond van vogeluitwerpselen. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, met de redenering dat de aangewezen parkeerplaats dicht bij de woning van appellante was en dat verplaatsing naar een andere locatie niet gegarandeerd zou leiden tot een oplossing van de ervaren overlast.
De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat onvoldoende rekening was gehouden met haar belangen, met name haar geestelijk en lichamelijk welzijn. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat de gezondheidsklachten door de situatie waren toegenomen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college in redelijkheid tot zijn besluit kon komen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede belangenafweging bij de toekenning van gehandicaptenparkeerplaatsen en de noodzaak voor appellanten om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.