ECLI:NL:CRVB:2022:1136

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
21/3687 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 6 november 2017 ziek meldde met rug- en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor de weigering van de WIA-uitkering. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de artsen van het Uwv voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellante en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch passend waren.

Appellante herhaalde in hoger beroep haar standpunt dat onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen, maar de Raad oordeelde dat de eerder ingediende medische informatie geen aanleiding gaf om het eerdere oordeel te wijzigen. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.3687 WIA

Datum uitspraak: 18 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 september 2021, 20/3556 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Berkouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022. Appellante heeft zich via een beeldverbinding laten vertegenwoordigen door mr. Berkouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als begeleider individueel voor 39,79 uur per week. Op 6 november 2017 heeft appellante zich ziek gemeld met rugklachten en later psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 oktober 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Bij besluit van 23 oktober 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 31 oktober 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 juni 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 8 juni 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 16 juni 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de beschikbare gegevens niet kan worden afgeleid dat het Uwv een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante per de datum in geding. De artsen van het Uwv hebben voldoende gemotiveerd op welke punten appellante beperkt te achten is en op welke punten niet. Zij hebben niet alleen rekening gehouden met de resultaten van eigen onderzoek en de klachten die appellante naar voren heeft gebracht, maar hebben bij de weging van de functionele mogelijkheden van appellante ook rekening gehouden met informatie van behandelaars. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is op de vastgestelde lichamelijke en psychische klachten nadrukkelijk ingegaan en er is kenbaar en navolgbaar afgewogen in hoeverre deze tot beperkingen leiden. Wat appellante in beroep heeft aangevoerd over haar medische klachten, zoals ten aanzien van medicatie en de aangemeten braces, heeft niet tot een ander oordeel van de rechtbank geleid omdat deze feiten zich hebben voorgedaan na de in geding zijnde datum. Appellante heeft geen (medische) informatie ingebracht op grond waarvan betwijfeld zou kunnen worden of haar functionele mogelijkheden wel juist zijn vastgesteld. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante in medisch opzicht passend zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. Appellante heeft verwezen naar de reeds in bezwaar en beroep ingediende medische informatie. Uit het dossier blijkt dat er al lang diverse klachten zijn. Dat er verklaringen zijn overgelegd van een latere datum dan de datum in geding betekent nog niet dat daar geen enkele waarde aan gehecht dient te worden. Hiermee wordt juist nog aanvullend onderbouwd welke medische klachten er (al lange tijd) zijn, aldus appellante.
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar een rapport van 1 februari 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 31 oktober 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is deels een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen aangenomen belastbaarheid van appellante. De overwegingen waarop het oordeel van de rechtbank berust, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
In rapporten van 21 april 2021 (in beroep) en 1 februari 2022 (in hoger beroep) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de (in beroep ingebrachte) informatie van 17 juli 2020 van de reumatoloog, van 11 oktober 2020 en 13 december 2020 van de klinisch psycholoog/psychotherapeut en van 11 augustus 2020 van de internist-endocrinoloog geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt over de belastbaarheid van appellante te wijzigen. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die haar standpunt kan onderbouwen dat de verzekeringsartsen haar beperkingen hebben onderschat.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.R. Kokhuis