ECLI:NL:CRVB:2022:1147

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
20/4311 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant stelde dat er meer beperkingen waren dan vastgesteld en dat er een deskundige psychiater benoemd moest worden om zijn situatie te beoordelen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om benoeming van een deskundige af, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling.

Uitspraak

20 4311 WIA

Datum uitspraak: 19 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 november 2020, 19/2023 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L. de Widt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2022. Namens appellant is mr. De Widt verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als callcenter medewerker voor 43,75 uur per week. Op 14 december 2016 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 maart 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Bij besluit van 27 maart 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 12 december 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 16 september 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 19 september 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij aanleiding gezien voor het aannemen van extra beperkingen in de rubriek sociaal functioneren en de FML hieraan aangepast. Voor de mate van arbeidsongeschiktheid had dit geen gevolgen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank heeft het niet onzorgvuldig geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aanwezig is geweest tijdens de hoorzitting en appellant niet zelf heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had immers de beschikking over de dossiergegevens, de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts, die appellant zelf heeft gesproken, en recente informatie van de psychiater. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van onjuiste medische informatie. Dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts door omstandigheden pas drie maanden na de datum in geding heeft plaatsgevonden betekent niet dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben immers de medische situatie van appellant zoals die was op de datum in geding beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding op navolgbaar gemotiveerde wijze is weergegeven in de rapporten van de verzekeringsartsen. Dat appellant zwaardere beperkingen zegt te hebben, betekent niet zonder meer dat ook meer beperkingen moeten worden aangenomen. Van belang is niet alleen wat appellant ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. De FML bevat beperkingen en er is geen reden om aan te nemen dat deze beperkingen niet voldoende zijn. Appellant heeft geen medische informatie in geding gebracht waaruit dit blijkt. De rechtbank heeft de stelling van appellant dat de verzekeringsartsen zijn uitgegaan van verschillende diagnosen niet gevolgd. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn ervan uitgegaan dat appellant met name beperkingen ondervindt als gevolg van een autisme spectrum stoornis. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 16 september 2019 voldoende gemotiveerd waarom appellant niet is aangewezen op een urenbeperking. Aangezien geen twijfel bestaat over de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijk medisch deskundige. Uitgaande van de FML van 16 september 2019 heeft de rechtbank appellant in staat geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat geen psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden door de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts is geen psycholoog en heeft appellant niet psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant niet gezien. Het is van belang dat een ter zake kundige persoon onderzoekt hoe de autisme spectrum stoornis van invloed is op de persoon van appellant en zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten. De brief van de psychiater van appellant is ook onvoldoende betrokken in het medisch oordeel en de FML. Appellant heeft meer beperkingen. Appellant vermijdt oogcontact met anderen en is overgevoelig voor allerlei prikkels van buitenaf. Verder dient een urenbeperking te worden aangenomen. Appellant heeft verzocht om benoeming van een deskundige psychiater.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 12 december 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de verzekeringsartsen van het Uwv niet de expertise hebben om de psychische gesteldheid van appellant te beoordelen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3416) is medisch onderzoek naar psychische stoornissen door een verzekeringsarts zorgvuldig te achten als dat onderzoek heeft plaatsgevonden overeenkomstig de in het algemeen in de verzekeringsgeneeskunde geaccepteerde methode(n), zoals neergelegd in de standaard “Onderzoeksmethoden bij psychische stoornissen” en de standaard “Onderzoeksmethoden” van het Landelijk instituut sociale verzekeringen. Naar het oordeel van de Raad heeft het onderzoek in dit geval overeenkomstig de genoemde onderzoeksmethoden plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft appellant psychisch onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts de medische voorgeschiedenis van appellant betrokken, een anamnese afgenomen en het dagverhaal uitgevraagd. Verder heeft de verzekeringsarts informatie opgevraagd bij de behandeld psychiater van appellant en de ontvangen informatie betrokken bij de medische beoordeling. Dat appellant in bezwaar niet is gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep betekent niet dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Appellant was in de primaire fase al tijdens een spreekuurcontact gezien en onderzocht door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft diens bevindingen in de herbeoordeling betrokken. Een nieuw spreekuurcontact bijna een jaar na de datum in geding zou daaraan weinig toevoegen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien de informatie van de behandelend psychiater van appellant en hetgeen appellant heeft aangevoerd in bezwaar en ter hoorzitting in bezwaar bij zijn beoordeling betrokken. Op grond daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep extra beperkingen aangenomen en de FML aangepast. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, wordt eveneens onderschreven. Er zijn geen aanknopingspunten om te concluderen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 16 september 2019 gemotiveerd waarom in verband met de psychische problematiek van appellant aanleiding bestond voor het aannemen van extra beperkingen met betrekking tot het sociaal functioneren. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd waarom geen beperkingen worden aangenomen in verband met huid- en oogcontact en prikkels uit geluidscontact en waarom een urenbeperking niet is aangewezen. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn belastbaarheid niet juist is vastgesteld. Wat appellant heeft aangevoerd over zijn psychische klachten en sociale problematiek vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de voor appellante vastgestelde belastbaarheid.
4.5.
Wegens het ontbreken van de noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling wordt geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2022.
(getekend) S. Wijna
(getekend) C.G. van Straalen