ECLI:NL:CRVB:2022:1160
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing WIA-uitkering met zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2021. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij het ging om de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er voldoende zorgvuldig onderzoek is verricht door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
De Raad stelt vast dat het Uwv zijn beslissing van 1 juli 2020, waarin werd geconcludeerd dat appellante met ingang van 16 april 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering, heeft gehandhaafd. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank, die heeft geoordeeld dat de medische en arbeidskundige grondslagen voor deze beslissing voldoende zijn onderbouwd. De verzekeringsarts heeft goed gemotiveerd waarom er bij appellante geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden of een indicatie voor een urenbeperking.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld, maar heeft dit niet onderbouwd met medische informatie. Ook de argumenten met betrekking tot de geschiktheid van de geduide functies zijn door de Raad verworpen, aangezien de arbeidsdeskundige in een rapport van 14 januari 2022 duidelijk heeft uiteengezet dat de functies passend zijn. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de zorgvuldige overwegingen van de rechtbank en het Uwv.