Uitspraak
20 2349 ZW, 20/3232 ZW
PROCESVERLOOP
mr. L.J.M.M. de Poel.
OVERWEGINGEN
A.J. Van der Burgh-Huurman wordt gevolgd. Met de omstandigheid dat appellante rolstoelgebonden is, is reeds rekening gehouden bij het selecteren van de functies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat op de datum in geding (11 januari 2018) geen sprake was van een beperkte handfunctie. De rechtbank acht hierbij van belang dat appellante op het spreekuur van 23 januari 2018 geen melding heeft gemaakt van handklachten of een beperkte handfunctie. Ook de verwijsbrief van dr. H. van Driel van
4 juni 2018 geeft geen duidelijkheid over het tijdstip van ontstaan/verergeren van de handklachten. In juni 2018 was sprake van een uitgebreide artrose maar kennelijk waren de handklachten in januari 2018 nog niet zodanig dat appellante niet geschikt was voor haar maatgevende arbeid. In het besluit, waarbij in het kader van de EZWB is geconcludeerd dat appellante ongewijzigd ziek is, wordt geen aanleiding gezien voor een ander oordeel.
A.J. van der Burgh-Huurman in haar rapport van 18 juli 2019 vermeld dat appellante in het afgelopen jaar psychische klachten heeft ontwikkeld als gevolgd van de door haar ervaren strijd met het Uwv. Mede gelet hierop wordt de verzekeringsarts bezwaar en beroep erin gevolgd dat op de datum in geding van psychische klachten nog geen sprake was. Ook de gestelde gehoorklachten leiden er niet toe dat de functie van receptionist voor appellante ongeschikt is. Appellante maakt gebruik van gehoorapparaten en niet gebleken is dat op de datum in geding desondanks sprake was van een functioneel gehoorprobleem. Voor zover appellante stelt dat zij vanwege haar rolstoel de functie van receptionist niet kan verrichten, treft dit geen doel. In dit verband wordt volstaan met de verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 28 november 2017 waaruit blijkt dat met deze wijze van verplaatsen afdoende rekening is gehouden.