ECLI:NL:CRVB:2022:1181
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een appellant die zich had gemeld voor opvang. De appellant, geboren in 1968, had eerder een aanvraag voor opvang ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, welke aanvraag was afgewezen op basis van een onderzoek van de GGD. De voorzieningenrechter oordeelde dat de appellant voldoende doenvermogen had en in staat was zelf in onderdak te voorzien, ondanks dat hij een huisvestingsprobleem ondervond. De voorzieningenrechter had twijfels over de zorgvuldigheid van het onderzoek door het college, maar deze twijfels waren op dat moment onvoldoende om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de appellant recentelijk verbeteringen had doorgemaakt in zijn situatie, wat ook bleek uit zijn handelingen, zoals het regelen van een vakantie en het trouwen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.