ECLI:NL:CRVB:2022:1264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
21/763 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en beoordeling van de zelfredzaamheid van appellant met verstandelijke handicap en PDD-NOS

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. Appellant, geboren in 1997 en bekend met een verstandelijke handicap en PDD-NOS, had zijn vader en curator gemachtigd om namens hem hoger beroep in te stellen tegen de afwijzing van zijn zorgaanvraag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het CIZ het bestreden besluit, waarin werd geconcludeerd dat er geen blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid was, op goede gronden had genomen, gebaseerd op medische adviezen.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant heeft aangevoerd dat hij door zijn verstandelijke handicap en psychische stoornis geen ontwikkelings- en behandelmogelijkheden heeft en dat hij zeer beperkt leerbaar is. Hij heeft verwezen naar psychologisch onderzoek en andere informatie ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad heeft echter geoordeeld dat het CIZ terecht heeft geconcludeerd dat er geen blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg is, en dat appellant onder professionele begeleiding wel degelijk leermogelijkheden heeft.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank Gelderland is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier.

Uitspraak

21.763 WLZ

Datum uitspraak: 15 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 januari 2021, 20/2935 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn vader en curator, [Naam] ([Naam]), hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft – gedeeltelijk via videobellen – plaatsgevonden op 4 mei 2022. Namens appellant is verschenen [Naam]. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1997, is bekend met een verstandelijke handicap en PDD-NOS. Op 25 oktober 2019 heeft de vader van appellant namens appellant bij CIZ een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Bij besluit van 13 december 2019, gehandhaafd bij besluit van 21 april 2020, heeft CIZ de aanvraag afgewezen. CIZ heeft zich op het standpunt gesteld dat bij appellant geen sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Hieraan liggen medisch adviezen van 10 december 2019 en 25 maart 2020 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat CIZ het bestreden besluit op de medische adviezen heeft mogen baseren. In de adviezen is inzichtelijk en navolgbaar gemotiveerd waarom in het geval van appellant op dit moment niet geconcludeerd kan worden tot een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Appellant heeft geen (medische) informatie overgelegd op grond waarvan aan de juistheid van de medische adviezen kan worden getwijfeld, in het bijzonder geen (medische) informatie waaruit blijkt dat er bij hem geen ontwikkelingsmogelijkheden en/of behandelmogelijkheden meer mogelijk zijn. De rechtbank heeft begrip voor het feit dat appellant graag uit huis wil naar een setting waarin hij begeleid woont en zichzelf verder kan ontwikkelen. Dit kan echter ook op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Dat de zorgaanbieder die appellant op het oog heeft slechts plekken aanbiedt aan personen die een Wlz-indicatie hebben, maakt niet dat appellant om die reden een dergelijke indicatie dient te krijgen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Door zijn verstandelijke handicap en PDD-NOS is hij aangewezen op blijvende ondersteuning om in zijn dagelijks leven ernstig nadeel te voorkomen. Appellant heeft aangevoerd dat hij door de combinatie van een verstandelijke handicap en psychische stoornis geen ontwikkelings- en behandelmogelijkheden heeft en zeer beperkt leerbaar is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar een eerder ingebracht psychologisch onderzoek en naar informatie over zijn (sociaal) emotioneel ontwikkelingsniveau en adaptief functioneren alsmede naar een in hoger beroep ingebracht loonwaarderapport van 19 februari 2021. Volgens appellant biedt de Wmo 2015 geen passende oplossing.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat CIZ de aanvraag van appellant op goede gronden heeft afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat CIZ het bestreden besluit, waarin is geconcludeerd dat geen sprake is van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, mocht baseren op de medische adviezen. De medisch adviseur in bezwaar heeft op inzichtelijke wijze toegelicht dat de zelfredzaamheid van appellant beperkt is ontwikkeld. Als gevolg van het ontbreken van een professioneel traject ter vergroting van de zelfredzaamheid, zoals ambulante begeleiding door een trainingsinstelling of gaan wonen in een trainingshuis, en de nog relatief jonge leeftijd van appellant is echter geen sprake van een eindsituatie in de zelfredzaamheid. De medisch adviseur acht appellant train- en leerbaar. Gelet op de mogelijkheden voor verbetering heeft CIZ terecht het standpunt ingenomen dat niet is komen vast te staan dat bij appellant een blijvende behoefte bestaat aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. In de door appellant genoemde (medische) stukken, waaronder het in hoger beroep overgelegde loonwaarderapport, heeft de Raad met CIZ geen aanknopingspunten gevonden om tot een andersluidend oordeel te komen. Uit deze informatie kan, anders dan appellant heeft betoogd, niet worden afgeleid dat appellant onder professionele begeleiding geen leermogelijkheden meer heeft en dat appellant zijn zelfredzaamheid niet kan vergroten.
4.3.
Uit wat is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) S.N. de Groot