ECLI:NL:CRVB:2022:1270
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 30 mei 2017 ziek meldde, had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv weigerde haar aanvraag met het argument dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 11 mei 2022 heeft appellante haar standpunt herhaald dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. Ze stelde dat haar gezondheidsklachten zwaarder gewogen hadden moeten worden. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van appellante en dat de FML, opgesteld op 16 mei 2019, de objectief vast te stellen beperkingen correct weergeeft. De Raad bevestigde dat de subjectieve beleving van de klachten niet doorslaggevend is voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de weigering van de WIA-uitkering gerechtvaardigd was. De rechtbank had de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en de Raad onderschreef deze overwegingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.