Uitspraak
17.4089 WIA
21 april 2017, 16/5292 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
mr. G.J. Sjoer.
OVERWEGINGEN
13 oktober 2016 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
1 september 2016. Er is sprake van een postcommotioneel syndroom dat van invloed is op het dagelijks leven van appellante. Uit het door appellante in beroep overgelegd neuropsychologisch onderzoek van Birdview en het neuropsychologische rapport van
15 maart 2017 en de aanvullende brief van 3 juli 2018 van klinisch neuropsycholoog Kraaijenbrink blijkt dat beperkingen zijn aangewezen op het vasthouden van aandacht omdat appellante niet lang kan concentreren. Appellante heeft consistent en consequent
concentratie- en vermoeidheidsproblemen vermeld. Bij een aandachtstaak blijkt dat binnen
10 minuten al een verhoogde vermoeidheid optreedt waarbij is opgemerkt dat de moeilijkheidsgraad van de aangeboden taak er niet toe doet. Voorts is een beperking aangewezen op tijdsdruk in het algemeen omdat binnen een (productie)functie nu eenmaal moet worden voldaan aan een bepaald quotum met daarbij het zorgvuldig plaatsen van componenten in de geduide functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Daar waar het productiewerk betreft in de functie, kan appellante deze werkzaamheden niet uitvoeren. Appellante moet niet worden afgeleid en vanwege haar klachten moet zij regelmatig kunnen pauzeren. In dat verband moet een beperking op item 1.9.10 in de FML worden vastgesteld waardoor zij eigen regelmogelijkheden heeft. Uit de geselecteerde functies blijkt niet dat er regelmogelijkheden zijn. Appellante heeft in hoger beroep een rapport van 17 augustus 2017 van neuroloog Niewold ingebracht, waarin is vermeld dat bij appellante sprake is van een frozen shoulder links. Dit dient te leiden tot meer beperkingen in de FML. Niewold heeft voorts de conclusies van Kraaijenbrink in diens neurologische rapporten onderschreven. Tot slot heeft appellante haar grond gehandhaafd dat er sprake is van een niet gerealiseerde toekomstverwachting en dat met het aanvaarden van de functie persoonlijk begeleider er een maatmanwisseling heeft plaatsgevonden waar rekening mee gehouden dient te worden bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.
1 december 2021 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 8 april 2016 (alsnog) recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 46,57%.
13 april 2016 door het Uwv minder dan zes maanden geduurd. De rechterlijke fase heeft vijf jaar en ruim zes maanden geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn alleen in de rechterlijke fase is overschreden en dat de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 2.500,-.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2016 gegrond en vernietigt dit besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 1 december 2021 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 5.744,46;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 2.500,-;
- veroordeelt de Staat (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 379,50;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- (€ 46,- in beroep en € 124,- in hoger beroep) vergoedt.