ECLI:NL:CRVB:2022:1308
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van hoger beroep en proceskostenveroordeling in sociale zekerheidszaken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummers 21/3292 WW en 21/3299 ZW. De appellant, vertegenwoordigd door mr. L. de Widt, had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Op 30 november 2021 had het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarop de appellant zijn hoger beroep heeft ingetrokken. De appellant verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Het Uwv ging akkoord met de proceskostenveroordeling in de zaak 21/3299 ZW, maar niet in de zaak 21/3292 WW, omdat het bestreden besluit in die zaak niet was gewijzigd.
De Raad heeft in zijn overwegingen artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat als het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. In de zaak 21/3292 WW oordeelde de Raad dat het Uwv niet aan de appellant tegemoet was gekomen, omdat het bestreden besluit niet was gewijzigd. Daarom werd het verzoek om proceskostenveroordeling in deze zaak afgewezen.
In de zaak 21/3299 ZW oordeelde de Raad dat het Uwv de gemaakte kosten in bezwaar had vergoed en dat de Raad het Uwv moest veroordelen in de kosten die de appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs had moeten maken. De proceskosten werden begroot op € 2.277,-, bestaande uit kosten in beroep en hoger beroep. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 juni 2022 door F.M. Rijnbeek, met H. Alajai als griffier.