ECLI:NL:CRVB:2022:1354

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
21/2934 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor stookkosten op basis van geen aantoonbare meerkosten

In deze zaak heeft appellante, die sinds 31 juli 2014 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van warmtetoeslag. Deze aanvraag werd gedaan op 28 augustus 2020, onderbouwd met de jaarafrekening van haar energieleverancier. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat er geen aantoonbare meerkosten waren vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld in hoger beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen de afwijzing ongegrond verklaarde.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat stookkosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat deze in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. Bijzondere bijstand kan alleen worden verleend als er sprake is van noodzakelijke meerkosten die de normale stookkosten overstijgen. In dit geval bleek uit de jaarafrekening dat het gasverbruik van appellante niet hoger was dan het gemiddelde voor een tussenwoning, waardoor de Raad oordeelde dat er geen recht op bijzondere bijstand bestond.

De Raad heeft de beroepsgrond van appellante, dat het college in haar bijzondere omstandigheden aanleiding had moeten zien om bijzondere bijstand toe te kennen, verworpen. De Raad bevestigde dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand werd aangevraagd, tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en uit het eigen inkomen of vermogen moeten worden voldaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.2934 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2021, 21/1170 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 21 juni 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.V. Rafaela, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J. Dekker, kantoorgenoot van mr. Rafaela, en
H.E.C. Johanna-Campagnaat, tolk Papiaments. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Breure en mr. S. Duinhouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 31 juli 2014 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande met twee kostendelende medebewoners. Appellante woont samen met haar twee meerderjarige kinderen in een tussenwoning. In 2015 en 2017 ontving appellante tevens bijzondere bijstand in de vorm van een bijdrage in de extra kosten van verwarming vanwege haar ziekte (warmtetoeslag).
1.2.
Op 28 augustus 2020 heeft appellante opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd in de vorm van een warmtetoeslag. Appellante heeft haar aanvraag onder meer onderbouwd met de meest recente jaarafrekening van haar energieleverancier.
1.3.
Bij besluit van 29 september 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 januari 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat alleen sprake kan zijn van verlening van bijzondere bijstand in de vorm van een warmtetoeslag als vaststaat dat er daadwerkelijk meerkosten zijn. Hiervan is in het geval van appellante niet gebleken. Het gasverbruik van appellante is namelijk niet hoger dan het gemiddelde gasverbruik voor een tussenwoning. Het college heeft hierbij de referentiecijfers van het Nibud als maatstaf gehanteerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW heeft een alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2018:1828) behoren stookkosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. In geval van een medische of (psycho)sociale indicatie, kunnen noodzakelijke meerkosten – als daarvoor geen voorliggende voorziening bestaat – in beginsel voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Van meerkosten in dit verband kan sprake zijn als de kosten zo hoog oplopen dat deze de normale stookkosten overstijgen.
4.3.
Uit artikel 5.2, eerste lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 volgt dat het college bijzondere bijstand kan verlenen voor extra warmtekosten als sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke meerkosten. Uit het derde lid volgt dat het daaruit voortkomende hogere verbruik het verschil is tussen het werkelijke gebruik, zoals opgenomen in de meest recente jaarrekening van de leverancier, en het gemiddelde verbruik per jaar conform de Nibud-prijzengids.
4.4.
Niet in geschil is dat het gasverbruik van appellante volgens de jaarafrekening van de energieleverancier lager is dan het gemiddelde gasverbruik voor hetzelfde woningtype.
4.5.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat het college in de bijzondere omstandigheden van appellante aanleiding had moeten zien om bijzondere bijstand in de vorm van warmtetoeslag toe te kennen tot een bedrag van € 377,-, zijnde het forfaitaire bedrag dat appellante op grond van het oude beleid in 2015 en 2017 toegekend heeft gekregen. Deze bijzondere omstandigheden zijn er volgens appellante in gelegen dat het college haar in het verleden hiervoor wél bijzondere bijstand heeft toegekend en de vergelijking met het gemiddelde gasverbruik voor hetzelfde woningtype onevenredig is, aangezien appellante niet de gehele woning verwarmt, maar enkel de woonkamer en de douche.
4.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit 4.4 volgt dat de stookkosten van appellante de normale stookkosten niet overstijgen. Nu appellante geen aantoonbare meerkosten heeft aan energie, behoren de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze moeten daarom worden voldaan uit het eigen inkomen of vermogen.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2022.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) B. Beerens