ECLI:NL:CRVB:2022:1359

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
20/3105 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering van bijstand wegens niet gemelde inkomsten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen. Het college had bij besluit van 17 september 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 februari 2020, de bijstand van appellante herzien over de perioden van 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 en van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2019. Dit gebeurde in verband met niet gemelde inkomsten, wat resulteerde in een terugvordering van € 1.160,86. Appellante, die op bijstandsniveau leeft, stelde dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, omdat zij de ten onrechte ontvangen bijstand had besteed aan het aflossen van schulden.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat zij niet had aangetoond dat er onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van de terugvordering waren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de door appellante gestelde financiële gevolgen pas bij een eventuele invordering zouden optreden, waarbij zij een beroep kan doen op de beslagvrije voet. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de gemotiveerde weerlegging van de rechtbank te weerleggen.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

20.3105 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 juli 2020, 20/1783 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (college)
Datum uitspraak: 13 juni 2022
Zitting heeft: F. Hoogendijk
Griffier: A.F. Hulskes
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2022. Namens appellante is
mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BaMa MBA, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T. Baltus.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het college heeft bij besluit van 17 september 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 februari 2020 (bestreden besluit), de bijstand die aan appellante was verleend over de perioden van 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 en van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2019 herzien in verband met niet gemelde inkomsten en de te veel betaalde bijstand tot een bedrag van € 1.160,86 teruggevorderd. Het college heeft in het feit dat appellante op bijstandsniveau leeft geen dringende redenen gezien om af te zien van de terugvordering.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college om dringende redenen had moeten afzien van terugvordering. Zij heeft namelijk geen onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van de terugvordering aannemelijk gemaakt. De door appellante gestelde financiële gevolgen doen zich pas voor bij een eventuele invordering en daarbij kan zij een beroep doen op de beslagvrije voet.
3. Appellante heeft zich tegen die uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat het college van terugvordering had moeten afzien omdat de ten onrechte ontvangen bijstand is opgegaan aan het aflossen van schulden en het terugbetalen van de bijstand haar zwaar valt omdat zij een inkomen op bijstandsniveau heeft. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Zij heeft dit in essentie ook in beroep aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die beroepsgrond ingegaan. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel berust. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is geen reden om de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig te achten. Dat zij de ten onrechte ontvangen bijstand inmiddels heeft besteed is niet een gevolg van de terugvordering. Dat het voor haar zwaar is geweest om de terugvordering terug te betalen omdat zij op bijstandsniveau leeft, is, hoewel begrijpelijk, geen dringende reden om af te zien van terugvordering.
5. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt.
6. Gelet op het voorgaande is voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) A.F. Hulskes (getekend) F. Hoogendijk