Uitspraak
20.3105 PW-PV
mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BaMa MBA, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T. Baltus.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen. Het college had bij besluit van 17 september 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 februari 2020, de bijstand van appellante herzien over de perioden van 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 en van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2019. Dit gebeurde in verband met niet gemelde inkomsten, wat resulteerde in een terugvordering van € 1.160,86. Appellante, die op bijstandsniveau leeft, stelde dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, omdat zij de ten onrechte ontvangen bijstand had besteed aan het aflossen van schulden.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat zij niet had aangetoond dat er onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van de terugvordering waren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de door appellante gestelde financiële gevolgen pas bij een eventuele invordering zouden optreden, waarbij zij een beroep kan doen op de beslagvrije voet. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de gemotiveerde weerlegging van de rechtbank te weerleggen.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.