ECLI:NL:CRVB:2022:1372
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de nabetaling van ziekengeld door het Uwv over een specifieke periode
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de nabetaling van ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellant over de periode van 15 oktober 2018 tot en met 31 januari 2019. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die zijn beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv had besloten tot terugvordering van bruto bedragen, wat appellant betwistte. Hij stelde dat de berekening van de nabetaling onjuist was en dat hij recht had op een hogere nabetaling dan het Uwv had uitgekeerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht is overgegaan tot terugvordering van bruto bedragen. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat de berekening van het Uwv onjuist was. De rechtbank had eerder al gemotiveerd dat de uitleg van het Uwv over de verrekening van de WW-uitkering met het ziekengeld niet onbegrijpelijk was. Appellant had geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere beoordeling konden weerleggen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 22 juni 2022, waarbij F.M. Rijnbeek als rechter en K.M. Geerman als griffier aanwezig waren.