ECLI:NL:CRVB:2022:1372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
20/3311 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de nabetaling van ziekengeld door het Uwv over een specifieke periode

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de nabetaling van ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellant over de periode van 15 oktober 2018 tot en met 31 januari 2019. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die zijn beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv had besloten tot terugvordering van bruto bedragen, wat appellant betwistte. Hij stelde dat de berekening van de nabetaling onjuist was en dat hij recht had op een hogere nabetaling dan het Uwv had uitgekeerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht is overgegaan tot terugvordering van bruto bedragen. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat de berekening van het Uwv onjuist was. De rechtbank had eerder al gemotiveerd dat de uitleg van het Uwv over de verrekening van de WW-uitkering met het ziekengeld niet onbegrijpelijk was. Appellant had geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere beoordeling konden weerleggen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 22 juni 2022, waarbij F.M. Rijnbeek als rechter en K.M. Geerman als griffier aanwezig waren.

Uitspraak

20 3311 ZW

Datum uitspraak: 22 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 augustus 2020, 20/65 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1. Aan appellant is met ingang van 15 februari 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 11 oktober 2018 is appellant per 15 oktober 2018 arbeidsgeschikt voor zijn eigen werk verklaard, waarna de WW-uitkering van appellant is heropend. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 oktober 2018 bij besluit van 10 januari 2019 gegrond verklaard en de ZW-uitkering per 15 oktober 2018 voortgezet. Appellant heeft een betalingsspecificatie van 1 juli 2019 ontvangen, waaruit blijkt hoe het Uwv de over de periode 15 oktober 2018 tot 1 februari 2019 toegekende WWuitkering ten bedrage van € 6.054,54 heeft verrekend met het ziekengeld ten bedrage van € 7.267,34 en de reeds betaalde € 832,50. Op basis daarvan, met toevoeging van de wettelijke rente van € 12,55, heeft het Uwv een bedrag van € 392,85 netto uitgekeerd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 26 november 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat wat appellant heeft aangevoerd niet kan leiden tot een hoger bedrag aan nabetaling. Appellant heeft niet onderbouwd waarom het Uwv de nabetaling op basis van een nettobedrag had moeten doen en heeft zijn eigen bruto/netto-berekening niet toegelicht. De uitleg van het Uwv over de manier waarop is verrekend, is niet onbegrijpelijk.
3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank zijn argumenten ten onrechte niet heeft meegewogen bij de beoordeling. Appellant heeft aangevoerd dat de berekening van de nabetaling onjuist is. Hij heeft 3,5 maand geen ziekengeld maar een WW-uitkering ontvangen. Omdat het ziekengeld netto € 350,- per maand hoger is dan de WW-uitkering had het Uwv € 1.200,- moeten nabetalen en niet € 400,-, zodat € 800,- te weinig is nabetaald. Over de brutobedragen worden verschillende loonheffingen berekend en ook is het vakantiegeld over deze periode van de WW-uitkering niet verrekend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil de vaststelling van de nabetaling van het ziekengeld door het Uwv over de periode 15 oktober 2018 tot en met 31 januari 2019.
4.2.
De grond die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die grond in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Bij de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde berekening is op het ziekengeld een arbeidskorting toegepast. De arbeidskorting is een loonheffingskorting zodat het ziekengeld netto hoger is dan de WW-uitkering. Ook wordt bij de uitbetaling van het ziekengeld het vakantiegeld uitbetaald, waar dit bij de WW-uitkering wordt gereserveerd en in mei wordt uitbetaald.
4.4.
Het Uwv hanteert als uitgangspunt dat terugvordering van te veel betaalde bedragen bruto plaatsvindt, indien de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. Dat is ook het uitgangspunt van de Beleidsregel terug- en invordering (Regeling van 31 maart 1999, Stcrt. 199, nr. 75) van het Uwv. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:933) wordt geoordeeld dat het Uwv terecht is overgegaan tot terugvordering van bruto bedragen. In dat verband is niet van betekenis of aan de onverschuldigde betaling een fout van het Uwv of een verzuim van betrokkene ten grondslag heeft gelegen. In onderhavige zaak ziet de terugvordering deels op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten, zodat de terugvordering bruto plaatsvindt. Het Uwv heeft in overeenstemming met zijn beleid gehandeld.
4.5.
Wat appellant heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat een hogere nabetaling aangewezen was. Uit wat appellant heeft aangevoerd blijkt niet dat het Uwv is uitgegaan van een onjuiste berekening. Ook anderszins is niet gebleken dat de berekening van het Uwv niet juist is of dat het Uwv niet van bruto bedragen had mogen uitgaan.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) K.M. Geerman